UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

dinsdag 22 april 2008

Eenzame uitvaart nummer 7

I.M. Johan van Gunderen
vrijdag 18 april, 14.00 uur, Oud Eik en Duinen, Den Haag.
dichter van dienst: Ruth van Rossum


Er komen geen zware of hevige regels naar boven als ik een gedicht wil schrijven voor Johan van Gunderen. Wel beelden van een joviale gebruinde man, in zon en zeebries slenterend langs een boulevard, lachend en pratend met een vrouw aan zijn arm. Zijn laatste jaren in Nederland zijn waarschijnlijk niet gemakkelijk geweest. Maar ik heb het gevoel - weten kun je weinig bij een eenzaam gestorvene - dat hij een man was die goede tijden kende en daarvan wist te genieten.

Ook bij het uitzoeken van de muziek wil het maar niet zwaar worden. Ik neem cd’s met klassieke muziek in handen en leg ze terug. Ik probeer muziek uit te kiezen met de sfeer van het land waar hij van hield en waar hij het liefst was: Spanje. Misschien zou ik hem het meest eren met Viva España van Imca Marina, maar dat wordt me te gortig. Ik ben tevreden met de uiteindelijke keuze.

Dinsdag 15 april werd ik gebeld door Gerard van Poelgeest van de gemeente Den Haag. De heer Van Gunderen is op 14 april gevonden door de recherche. Hij lag toen al enige tijd onder aan de trap in zijn hofjeswoning. De begrafenis is op vrijdag 18 april, 14.00 uur op Oud Eik en Duinen. Er zijn twee halfbroers, waarvan één niet wist van zijn bestaan en de ander er niet van wil weten. Beide komen ze niet naar de uitvaart. De heer Van Gunderen is geboren in Den Haag. Hij werkte en woonde in Spanje maar keerde jaren geleden terug naar Nederland. Uit de gegevens van de gemeente blijkt dat hij twee keer is getrouwd en gescheiden. Hij had geen kinderen.

Een buurman in het hofje heeft een stuk of tien katten. Eén daarvan delfde thuis in de strijd om het eten steeds het onderspit en kreeg daarom altijd te eten van de heer Van Gunderen. De kat vermagerde de afgelopen tijd sterk. Daaraan was - achteraf gezien - te merken dat er iets mis was. Dat vertelt Naïma, een levendige buurvrouw uit het hofje. Zij had wel contact met Johan, ze maakten een praatje of dronken een kop koffie. Dankzij Naïma krijgt Johan wat meer kleur voor mij. Want wat weet je van iemand die alleen leefde, waar niemand meer over de vloer kwam, en die geen familie heeft? Wat kun je afleiden uit een interieur, uit een verzameling koekblikken? Je speculeert en vult in, maar de enige die het echt weet is er niet meer.

Johan hield van planten, zijn tafel stond er vol mee en in het hofje had hij, tegen de achtermuur aan, een klein tuintje gemaakt. Daarin stond hij, als het lekker weer was, te werken, in zijn onderbroek en op blote voeten. Hij hield van de zon, de winters hier vond hij verschrikkelijk. Eigenlijk had hij zijn latere jaren in Spanje willen leven. Naïma denkt dat hij daar touroperator was of reizen begeleidde. Hij liet haar foto’s zien uit die tijd. Je kon zien dat hij vroeger een mooie man was. Hij kwam graag goed voor de dag en zag er altijd verzorgd uit. Hij hield van vrouwen, denkt Naïma. Hij maakte complimentjes en was attent, als ze jarig was deed hij chocola door de brievenbus of hij bracht haar bloemen of een plantje. Vanaf het moment dat hij darmkanker kreeg, ongeveer drie jaar geleden, ging het steeds slechter met hem. En op een gegeven moment hoefde het voor hem ook niet meer. Naïma denkt dat hij misschien van de trap gevallen is. Het halletje boven is piepklein, je stapt makkelijk mis, hij zag erg slecht maar was te ijdel om zijn bril te dragen. Vroeger zag ze nog wel eens mensen bij hem. Maar de laatste jaren kwam er niemand meer. Een hofje = intiem = mensen kennen elkaar, denk ik. Nee, zegt Naïma, het is eigenlijk net als in een flat, de mensen zijn op zichzelf.

Naïma zal de enige zijn die naar de begrafenis komt. Daarom heeft Gerard van Poelgeest toch maar een dichter opgeroepen. Zo’n meisje dat dan in haar dooie eentje in die aula zit, dat kan niet vindt hij. Ook Gerard zelf zal komen. Misschien denkt hij wel: twee van die meisjes in hun eentje in zo’n aula, dat kan niet. Ik vind dat wel ontroerend. Uiteindelijk zijn er vrijdag, naast Gerard, vier vrouwen: Naïma, een vriendin van mij, de uitvaartbegeleidster en ik. Passend vinden we dat achteraf, die vrouwelijke aanwezigheid voor een man die de aanwezigheid van vrouwen wist te waarderen.

Sober staat de kist voor ons, met twee grote kaarsen aan weerszijden. Het eerste muziekstuk is Hable Con Ella. Rustig maar ritmisch, orkest, cello, en Spaanse gitaar. Daarna horen we Tambor de Sequías, een lied van verlangen naar La Gomera, gezongen door een koor en twee mannenstemmen. Dan draag ik het gedicht voor dat ik heb gemaakt:


Flaneren

voor Johan van Gunderen
25 november 1938 - 14 april 2008


Vrouwen met je groene vingers
beroeren, van hun schoonheid
drinken, geen jaardag vergeten.

Onder palmen rusten, flaneren
bij schemer, in nacht naast haar
liggen, met zon jezelf omarmen.

Een tuin hebben, hoe klein ook,
een tafel of een verloren meter,
met water begieten, verzorgen.

Een indringer vinden, verliezen
nemen, er toch iets van maken,
tot men zegt: hij was erg alleen.


Ik leg het gedicht, met wat witte bloemen, op de kist. Daarna zingt Cesaria Evora met haar lage stem een mooi Besame Mucho. En tenslotte luisteren we naar de bolero Veinte Años van Omara Portuondo.

Na de muziek wordt de kist naar buiten gedragen. Wij lopen er achter, met z’n vieren naast elkaar. Het graf blijkt in de verste hoek van de begraafplaats te liggen. Het is een mooie wandeling. Vogels fluiten. Langs het pad geen wuivende palmen, maar de zon schijnt terdege. Bij het graf, op een zanderig veldje, draag ik Paradise Regained voor, van Hendrik Marsman. Ik vind dit een passend gedicht om de heer Van Gunderen een goede reis te wensen. Zuidwaarts! Naïma zal voortaan voor de kat zorgen.


© gedicht en verslag Ruth van Rossum, 2008





+

Labels: ,

dinsdag 22 januari 2008

Eenzame uitvaart nummer 87

I.M. Vito Crimi 10 december 1932, Italië, † 4 januari 2008, Amsterdam

Begraafplaats Vredenhof, dinsdag 22 januari, 9.30 uur

dichter van dienst: Anneke Brassinga.


Vito Crimo stond sinds 26 september 1972 in Amsterdam ingeschreven. Hij is nooit getrouwd geweest, geen kinderen. Hij is door de politie gevonden in zijn woning aan de Wittenstraat in Amsterdam. Hij heeft ‘enige tijd’ dood in zijn woning gelegen. Hoe lang dat is, kan Mahmut niet zeggen. Vito Crimi werd geboren op Sicilië, verhuisde naar Milaan. Het Italiaanse consulaat vindt geen familie daar. Nadat ik de melding van Ali Mahmut binnenkrijg, summier als altijd, wandel ik naar het huis van de overledene. Ik moet raden naar de precieze locatie van zijn woning, de nummers in het portiek ontberen logica. Het zou die woning met de vier glanzende porseleinen siervissen in het raam en die bos bleekpaarse rozen op tafel kunnen zijn, maar die rozen lijken te vers. Vito werd op vier januari al gevonden. Ik ga twee weken later kijken. Er hangen van die Jordaanvitrages voor het raam, in drie boogjes, meer het soort gezelligheid van een oude vrouw dan voor een man alleen, lijkt me.
De bovenwoningen geven weinig informatie prijs. Het gehele gebouw is hardroze gestuct.

Een stralende dinsdagochtend. De zon heeft er zin in, na een week lang regen. Ik wandel van mijn woning naar de begraafplaats. Tien over negen slenter ik het terrein op. ‘Er is nog niemand’, komt een drager op me af, bijna opgelucht dat er toch nog iemand is gekomen. We posteren ons bij de ingang. Hij vertelt dat hij dertig jaar geleden uit Kroatië is gekomen, altijd in de metaal gezeten, toeslagen, goed verdienen, NDSM, ADM, somt hij de verdwenen scheepswerven op, later schoonmaakwerk, ’s avonds schoonmaken, kinderen, studeren, duur. Overdag: dragen. ’s Avonds: schoonmaken, vat hij zijn leven samen. Maar nu niet meer. Kinderen nu goede baan. Niet meer schoonmaken. Alleen nog dragen.

Iets voor half tien komt Ali Mahmut aanfietsen. Even later draait een auto het erf op. Twee dames. Ze sluiten zich bij Mahmut aan, die bij de aula is gaan staan. Dan komt ook Anneke Brassinga aangestapt. We schudden handen. Een piepklein autootje met de twee volgende dragers erin komt aangereden. We wandelen naar Mahmut en de dames, die zich voorstellen als buren van Vito. Anneke wil graag weten of hij grijs haar had. Dat had hij. ‘Het was een mooie man hoor, en altijd goed verzorgd, heel schoon. Nee, bezoek kreeg hij nooit, tenminste, er was paar maanden geleden een vrouw gekomen, en later nog een keer, maar toen deed hij niet open. De huisgenoot van een van de dames kwam haar tegen op de trap. Ze vroeg of meneer Crimi de laatste tijd nog gezien was, in het trapportaal.’ Dat was hij niet.

Dit jaar was de kerstversiering achterwege gebleven. ‘Ieder jaar hing hij lichtjes voor het raam, zo’n snoer, weet je wel, en voor zijn deur een krans, nu ja, een kransje.’ De buurvrouw dacht nog dat hij dit jaar misschien naar familie was. Maar toen die mevrouw geweest was had het haar toch niet lekker gezeten. Een paar dagen later belde ze nog eens aan. Deze keer echt lang. Toen is ze de politie gaan bellen. Dan komt de politie. De brandweer om de deur te doen. Die hebben ze open gezaagd, die zat goed dicht. ‘Nu zit er een plaat op getimmerd, met zo’n brief erop van de politie, niet betreden. Het herinnert je eraan, telkens als je weggaat of thuiskomt.’ Ze hoopt dat de woning gauw weer een gewone deur krijgt.

Anneke Brassinga vindt dat het jaartal van zijn overlijden dan eigenlijk een jaar naar beneden kan worden bijgesteld, als hij al voor de kerst is overleden. Maar zo werkt dat niet. Het is de datum van de vinding, die telt, in onze administratie. Een buurvrouw wil graag weten waar hij is gevonden. Dat wou de politie niet vertellen. ‘Gewoon op bed’ weet Mahmut, Kerstens is in de woning geweest om adressen te zoeken. Mahmut heeft alle nummers in het boekje geprobeerd. Bij een van de nummers sprak zijn gehoor uitsluitend Italiaans, en gooide na twee zinnen de hoorn op de haak. Hij vroeg het consulaat nog eens te bellen naar dat nummer, in het Italiaans, maar ook daar ving men bot. ‘Kennen we niet.’ Geen idee hoe dat nummer dan in het boekje komt.

Mahmut weet nog meer. Vragen die eerder onbeantwoord bleven vinden antwoord. Meneer Crimi is na Milaan naar Zwitserland verhuisd, heeft ook nog in Duitsland gewoond, om uiteindelijk in Nederland te blijven, één steek diep. En dat er dus geen familie is gevonden, niet in Italië. ‘Bureaucratie hè,’ zucht hij, en strijkt met zijn hand langs zijn kin, de korte, grijze baard. ‘Misschien wil de familie hem niet meer,’oppert een van de buurvrouwen, ‘met zijn geaardheid. Dat is in die landen echt een probleem, echt een probleem hoor.’ Ze deden aan groeten, op de trap. Verder kenden ze de buurman nauwelijks. Erg op zichzelf, die man. Heel beleefd, vriendelijk, voorkomend, maar afstandelijk. Hij deed zijn boodschapjes. Hij was erg netjes. Hij veegde de trap, dat deed hij. ’s Zomers in een korte broek. Soms had hij de deur aanstaan en als hij dan iemand hoorde op de trap, kwam hij een praatje maken. ‘Zo van: goedemorgen. Lekker weertje. Alles goed?’ Een van de buurvrouw kan een beetje Italiaans. Vliegvelditaliaans, noemt ze dat. We gaan nu allemaal Italiaanse woorden zeggen. Ik kom met Como esta?, maar dat klopt niet. Cappuccino, dat is al beter.

De lijkwagen arriveert om kwart voor tien. De dragers klagen over de Coentunnel. De uitvaartleidster laat op zich wachten. En wachten. Er wordt druk gebeld met de mobieltjes, waar ze blijft. Ze schijnt op een heel andere begraafplaats gesignaleerd, waarvandaan ze inmiddels weer vertrokken is, omdat daar helemaal geen uitvaart was. We moeten maar afwachten. ‘Misschien kan meneer Starik voor haar invallen,’ oppert Mahmut. Tsja, echt moeilijk is het niet. Je hoeft alleen maar drie keer heren alstublieft te zeggen, aan het graf om een moment van stilte vragen. Zeggen dat er koffie is. Maar de beheerder van Vredenhof heeft de papieren nodig. Zonder papieren begint hij niks. ‘We zouden de muziek vast kunnen aanzetten,’meent de beheerder. Hij biedt koffie aan. We drinken koffie. Heerlijk zeggen we.

Vito Crimi was in zijn jonge jaren een hele mooie man, vertelt Mahmut, hij heeft foto’s gezien. Een met paarden erop, en een met een glas in zijn hand, vrolijk, vrienden, vakantie. ‘Ik denk dat hij in de horeca heeft gewerkt,’ denkt een buurvrouw. ‘Hij had een pensioen uit Italië, iedere maand een paar honderd euro,’weet Ali. ‘Hij werkte in een pizzeria,’ denkt de tweede, ‘ja, hij was een pizzabakker.’

Bijna een uur later dan de bedoeling was kunnen we beginnen. De uitvaartleidster excuseert zich voor de vertraging. De buurvrouwen hebben allebei naar hun werk gebeld, dat het allemaal wat langer gaat duren dan gepland. We gaan de aula binnen op Nessum Dorma, waarschijnlijk afkomstig van zo’n verzamelaar ‘de mooiste klassieken.’ Het eindigt abrupt, op drie minuten zoveel, langer mag een hit niet duren. Anneke Brassinga stapt naar voren, neemt plaats achter de katheder en leest haar gedicht.


Het raadsel
voor Vito Crimi, 1932-2008


In de eerste dagen van het nieuwe jaar
is het of de tijd niet voort meer kan, zo oud
lijkt dan de wereld en zo afgetakeld.

Een van die schamele korte dagen was voor jou
de laatste. Vito - - “leven” zegt je naam
en mijn verbeelding ziet een grijze, taaie

Siciliaan. Chi sei tu? Eeuwige vraag: wie
ben je? Ik heb je huis gezocht, je straat, om stil
te staan bij je raam. Ik zag het uitzicht,

verre brug die opengaat en dicht voor stromen
van verkeer, passanten. Wie bewoonden je gedachten
de vijfendertig Nederlandse jaren, wie zal

onthouden wat je dierbaar was? Hooguit ’n fractie
is van iemand bekend - - zo onbegrensd, de mens.
Maar ieders uitzicht is gelijk: noi tutti

dobbiamo morire, wij allen moeten sterven
ovunque in questa valle di lacrime, hier
in dit tranendal, waar alleen de tijd mag

stromen zonder einde. Jouw stof van dromen,
Vito, wordt in de aarde opgenomen;
het raadsel - - wie je was - - leeft voort.


© Anneke Brassinga, 22 januari 2008.


Ave Maria klinkt op, en dan is het Time to say goodbye. Een buurvrouw snikt. De ander legt een hand op haar schouder, biedt een zakdoek aan. De beheerder doet de deuren van de aula open, schuift het gordijn opzij, het zonlicht knalt als een felle spot de aula in. We wandelen de perfecte ochtend in. De buurvrouwen hebben elkaar een arm gegeven. Aan het graf betrachten we het moment van stilte. Werpen ons schepje zand. De buurvrouwen keren het schepje voorzichtig om boven de kist, ongeveer zoals je suiker in je koffie doet, opdat het zand mooi zacht zal vallen, Mahmut kiept het schepje eenvoudig om boven de kist, boem, ik kies de gulden middenweg. Brassinga tenslotte buigt zich ver over de kist, alsof ze bang is om te morsen, mikt, giet.

We lopen terug naar de aula. De buurvrouwen zijn onder de indruk. Het is allemaal heel mooi gegaan. Ze zijn vol bewondering voor de dichteres, die zo mooi Italiaans kan spreken, in dat prachtige gedicht, en dat het wel heel mooi is, dat het zo gebeurt, allemaal. Geroerd nemen we afscheid. Het was een fijne uitvaart.


© voor het verslag, F. Starik.




+

Labels: