UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

vrijdag 27 april 2012

Eenzame uitvaart nummer 144
I.M. Seldrid Tadeo Coffi
Begraafplaats St. Barbara, maandag 23 april, 13.30 uur
Dichter van dienst: Menno Wigman

Ali Mahmood meldt een vinding: meneer Coffi, geboren op 29 december 1968 op Curaçao, gevonden in zijn woning aan de Van Noordtkade. Ongehuwd, geen kinderen. Geen familie getraceerd. De heer Van Bokhoven heeft samen met Jane, de medewerkster van de Dienst die we maar zelden te zien krijgen, zijn woning bezocht. 'Gewoon. Niet vies of zo,' meldt de heer Mahmood daarover, en dat er een kleine agenda is gevonden, met enkele telefoonnummers daarin, die systematisch zijn afgebeld: of er werd niet opgenomen, of men sprak een antwoordapparaat in, waarop geen reactie volgde, iemand nam op en beweerde hem niet te kennen. Wel werd er 'een brief gedeponeerd, van een meneer Blankendaal', maar wat Ali daarmee bedoelt, werd me niet duidelijk.

Ook werd er via zijn mobiel een mevrouw op Curaçao gebeld, ook die beweerde hem, na enige aarzeling, niet te kennen. 'Zeker een relatie,' veronderstelt Mahmood, die verder weet te vertellen dat meneer Coffi een uitkering genoot, dat hij zijn woning huurde van De Key en dat hij, volgens de politie, bureau Houtmankade, een natuurlijke dood is gestorven. Ik zeg dat van iemand uit 1968 de dood moeilijk natuurlijk kan worden genoemd, dan moet je tenminste twintig jaar eerder, maar liever nog veel meer jaren daarvoor zijn geboren. Meneer Mahmood zegt dat er problemen waren met agressie, zoiets had hij van Jane begrepen. Wat hij daarmee bedoelt? Ik kom er niet achter.

Wel vertelt Ali erbij dat Astrid Bussink de uitvaart komt filmen, en deze keer zal het echt de laatste keer zijn. Menno Wigman heeft zich bereid verklaard in dat geval als dichter van dienst op te treden. Ik bel Menno en vertel hem wat ik ongeveer weet, dat ik aanneem dat Astrid de woning heeft bezocht om die op film vast te leggen, dus van alles heeft gezien en dat Van Bokhoven hem vast ook nog wel meer kan vertellen en laat het er verder bij. Tenslotte, als ik begin de notities die ik tijdens het telefoongesprek op een blocnote heb gemaakt uit te werken, aarzel ik over de volgorde van de voornamen van meneer Coffi. Mahmood zei eerst Seldrid en daarna Tadeo, maar toen hij de namen in zijn geheel herhaalde, was de volgorde andersom. Ook maar even navragen, dus.

Menno kan aan de slag. Maandagmiddag belt hij aan bij mijn woning en fietsen we samen naar St. Barbara, waar we bij de poort de dragers treffen, alsmede de uitvaartleider en de heren Van Bokhoven en Kiewik. Bij de aula zien we de filmploeg rondscharrelen. Te voren hebben we wat over de muziek voor deze gelegenheid heen en weer gemaild, en kwamen tot twee stukken van The Kyteman Orchestra en Solitary Man, gezongen door Johnny Cash. We overhandigen de jonge heer Degenkamp de muziek. We krijgen zendertjes opgespeld, heet dat netjes, opgespeld. Dat betekent dat er een draadje door je kleren wordt geleid, de hand van de geluidsman moet naar binnen, onder je overhemd. Het koude draadje moet richting achterzak. Je vraagt of je het apparaat aan het einde van de draad zelf in je broekzak mag stoppen. Dat mag.

Even later staan we allemaal bijeen bij de ingang. Er zijn vier zenders uitgedeeld. We weten dat alles wat we nu zeggen, tegen ons kan worden gebruikt. Kiewik, Van Bokhoven, Wigman, Starik. En we weten niet goed wat we moeten zeggen. Kiewik is nog de beste van het stel, hij stelt een paar gerichte vragen, waardoor het net lijkt alsof we zomaar wat staan te praten, alsof we helemaal niet merken dat we onze geheime taak in het volle zicht verrichten. Een camera, een geluidsman, de regisseur. Gelukkig is daar de auto met de dode meneer Coffi erin. We zwijgen beschaamd. Even later treden we de aula binnen, terwijl Colin Benders van Kyteman zijn wonderschone intro blaast op zijn trompet. Sinds mijn lief, die een blaasorkest moest interviewen, een trompettist in dat interview de opmerking ontlokte dat 'je nooit een instrument dat tijdens het bespelen van vorm verandert, moet willen beheersen,' kan ik evenwel geen trompet meer horen zonder aan een trombone te moeten denken, om van het andersom maar te zwijgen.

Dan treedt Menno naar voren en leest zijn gedicht. Gebruikt daarbij zijn handen. Als om het ritme van de tekst te slaan.


Aarde, wees niet streng

Aarde, hier komt een eerzaam lichaam aan
waarin een magistrale zon is opgegaan.
Achter de ogen scheen een zomermaand,
het middenrif liep vol zacht avondlicht
en bij de hartstreek rees een tovermaan.

De handpalm voelde water, streelde dieren,
de voeten kusten stranden, kusten steen. Inzicht.
Er sloop vreemd inzicht in het hoofd, de tong
werd scherp, er huisden vuisten in de vingers
en de hand bevocht brood, geld, eer, seks, licht.

Je kunt er heel wat boeken over lezen.
Je kunt er zelf een schrijven. Aarde, wees niet streng
voor deze man die honderd sleutels had,
nu zonder reiskompas een pad aftast
en hier zijn eerste nacht doorbrengt.


Menno vouwt zijn gedicht in vieren, schuift het in een envelop die voor een drievoudig gevouwen papier bestemd is, legt het resultaat op de kist, slaat een kruis en keert terug in het eerste bankje op rechts, waar we gezeten zijn. Kiewik en Van Bokhoven zitten op links. Camera draait. Johnny Cash zingt zijn ode aan de Solitary Man. Kyteman blaast.

'Mooi hoor, alles,' sta je jezelf toe te denken, als we allemaal recht gaan staan om achter de kist aan naar buiten te wandelen, de laatste rustplaats van meneer Coffi tegemoet. Van Bokhoven's witte t-shirt toont een wasvoorschrift. Geluidloos wijs ik het uitstekende labeltje met mijn vinger aan, opdat we stiekem kunnen lachen, dat wordt allemaal gezien. We zwijgen zo hardnekkig mogelijk. Alles gaat zoals het gaat. De kist wordt geplaatst, we naderen, werpen een schepje zand, buigen voor de kist, de uitvaartleider vertelt dat er koffie zal worden geschonken, we zullen wel koffie gaan drinken.

Op de terugweg komen we langs 'een nieuw graf ', vindt Kiewik. Er staat sinds 1997 een beeld op, dat wel van hout lijkt, maar in werkelijkheid uit steen is gehouwen. We houden er stil voor. Bekijken het beeldhouwwerk, voorstellende een groep rouwende mensen, aan de voorzijde aanzienlijk gedetailleerder uitgewerkt dan aan de minder zichtbare buitenzijden, daar waar je niet onmiddellijk langskomt, het hoofdpad volgend. Van Bokhoven voelt aan de liggende figuur, die het beeldhouwwerk bekroont, het zit een beetje los. Kiewik moedigt hem aan het beeld maar helemaal los te trekken. 'Misschien heeft iemand geprobeerd het beeld te stelen,' veronderstelt hij, om uiteindelijk te concluderen dat de centrale figuur nog wel vast zit, in weerwil van de vermoedelijke poging hem te ontvreemden, want dat gebeurt hoor, op begraafplaatsen, dat er beelden gestolen worden, o mijn God, en dat wordt allemaal gefilmd.

Later in de koffiekamer tekenen we allemaal een contract, dat we toestemming geven om het materiaal te gebruiken voor uitzending, nationaal en internationaal, en uitsluitend in betrekking staand tot, en meer van die dingen. Kiewik schrijft erbij dat die toestemming pas geldt als de film is gezien en goedgekeurd. Dan doen Menno en ik dat ook, dat erbij schrijven. Eerst zien, dan geloven.

(C) voor het verslag: F. Starik. Gedicht: (C) Menno Wigman



+

donderdag 5 april 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 143
I.M. Pieter Michael Heinemann
donderdag 5 april, 9 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Neeltje Maria Min

Ali Mahmood meldt het overlijden van Pieter Michael Heinemann, geboren op 6 februari 1953 in Düsseldorf, Duitsland, overleden op 26 maart 2012 in verpleeghuis Sint Jacob. Hij is getrouwd geweest, lang geleden, en al spoedig weer gescheiden. Volgens het bevolkingsregister trouwde hij op vijftienjarige leeftijd, en had hij zijn scheiding op zijn achttiende al achter de rug. Hij bewoonde een zolderkamer op de Warmoesstraat, tot aan zijn opname in Sint Jacob, en was werkzaam als kok. Er is een broer in Duitsland, die wordt nog gezocht, weet meneer Mahmood. Neeltje Maria Min is dichter van dienst. Zij belt met het verpleeghuis, waar men weet te vertellen dat hij werd opgenomen na een infarct en daarnaast alvleesklierkanker had, in een terminale fase.

Bij de uitvaart van dinsdag informeer ik bij meneer Kiewik of de broer al gevonden is.
Dat is hij niet, of wel, meent Kiewik, in ieder geval zal hij niet komen, donderdag. Dan wordt het donderdag. IJskoud en grijs, dat is het, deze morgen. Als ik op de begraafplaats aankom zitten meneer Mahmood, mevrouw Min en een mij onbekende meneer op een rijtje in de koffiekamer. We schudden handen. De meneer stelt zich voor als Wim. Hij vertelt erbij dat hij eigenlijk Willem heet. Een vriend, de enige vriend van Mits. Zoals Willem liever Wim wordt genoemd, zo noemde hij Pieter Michael dus Mits. 'Ik deed boodschappen voor hem,' vertelt hij. Ze leerden elkaar kennen toen Mits nog als kok werkte, in zo'n backpackershotel, in de Warmoesstraat, daar kon je in de kelder goedkoop eten. En toen hij niet meer kon werken, is Wim hem blijven opzoeken. 'Ik ben ooit begonnen als ziekenbroeder,' vertelt Wim, 'dus dat zorgen heeft er bij mij altijd ingezeten.' Maar als broeder moest je in zo'n witte jurk rondlopen, daarom was hij uiteindelijk trucker geworden. Kon je tenminste je gewone kloffie bij aanhouden.

Mits woonde in een heel klein kamertje, op zolder, eigenlijk meer een berghok, met één piepklein raampje, waardoor nauwelijks zonlicht binnendrong. Boven zijn bed had hij een zonnehemel geïnstalleerd, ter compensatie. Maar daardoor kon Wim, als hij op bezoek kwam, dus niet op het bed zitten. Het moest nog een hele tour zijn om je in dat bed te wurmen. Mits zat zelf op de enige leunstoel die zijn kamer rijk was, hij zat daar altijd, hij zat eigenlijk alleen nog maar. En hij rookte, zware shag, en dronk, halve liters, en at, en dijde uit. En Wim ging dan op zo'n plastic krukje zitten, dat men doorgaans in de keuken als opstapje gebruikt. Onder dat krukje stond de emmer, die Mits gebruikte om zijn gevoeg te doen - het toilet was helemaal beneden, en daar had Mits een half uur werk aan, de trap af en weer helemaal op. Hij bleef liever boven zitten.

De dragers hebben zichtbaar moeite met het gewicht van de kist. Een nieuwe uitvaartleidster stelt zich aan ons voor. Ze is in haar eigen auto achter de lijkwagen aan gereden. Chique vrouw, rijzige gestalte. Zorgvuldige dictie. Ze vraagt of Wim wil spreken, naast de dichteres, wier naam ze op haar formulier noteert, Neeltje, Maria, Min. En ja, dat Maria moet ertussen. Dus uw achternaam is Min. En niet Mariamin. Wim moet erover nadenken of hij wil spreken, zegt hij, want hij heeft niets ingestudeerd. Bij het overlijden van zijn vader had hij ook gesproken. Maar dat had hij van tevoren allemaal eerst opgeschreven. De uitvaartleidster zet zijn naam er toch bij, op haar lijstje. Wim. 'En wat is uw achternaam?' 'Die kan ik zelf niet eens uitspreken. Een Indonesische naam, en ik ben nooit in Indonesië geweest.' Hij doet het voor, hoe zijn naam ongeveer gaat. De uitvaartleidster laat het erbij. Wim dan maar.

De muziekkeuze is bepaald op drie keer licht-klassiek, we treden binnen op de klanken van de Peer Gynt Suite. Als die is uitgeklonken neemt de uitvaartleidster het woord, vertelt dat we in dit kleine gezelschap de heer Heinemann zullen gedenken met woorden en muziek. 'Nu zal eerst Neeltje Maria Min een gedicht voorlezen.' Neel komt naar voren, zet haar leesbril op en leest haar woorden voor.

KOK VAN BEROEP

Geboren in wat hier een rampjaar was.
Met negenenvijftig jaren voor de boeg,
waarin gebeuren moest wat iedereen gebeurt:
ouderlijk huis, school, straat en kroeg,
het kiezen voor een vrouw en een beroep.

Dat deed je, zij het wel wat vroeg.
Je bent in Gustorf - plaats die als
gestorven klinkt - getrouwd.
Je was als vijftienjarig kind
in één klap oud. Na drie jaar kwam je vrij.

We zien u terug als kok in Amsterdam.
We zeggen u en meneer Heinemann.
U antwoordt niet. Bent u al ziek?
U roert traag in de soep en staart
alsof u daarin uw verleden ziet.

U hebt uw koksmuts afgezet,
uw messen ingeleverd. U hebt
geen wapens meer. U ligt in bed.
U denkt te genezen,
de ziekte weet beter.
U trekt de dood
als een dekentje
over u heen.

(C) Neeltje Maria Min, 5 april 2012


Als Neeltje is uitgesproken, haar bril heeft afgezet, stil voor de kist heeft gestaan, klinkt De stervende zwaan op, van Saint-Saens, ook mooi. Dan kondigt de uitvaartleidster Wim aan. Hij gaat wijdbeens bij de katheder staan en richt zich tot Mits. Hij memoreert hen samen op dat kleine kamertje, boven die luidruchtige straat, de goede jaren en ook de tijden dat het minder ging, en dat hij Mits helaas niet meer in Sint Jacob heeft kunnen bezoeken, omdat er geen geld was voor de bus. Jammer. Hij spreidt zijn armen in een hulpeloos gebaar, knikt dan naar de kist, gaat ervoor staan en buigt nog eens. Dan zet hij zich terug in zijn bankje. En klinkt het laatste muziekstuk op. Even later wandelen we de kou in, naar zijn laatste rustplaats.

In de koffiekamer praten we lang na. Wim vertelt honderduit, over zijn familie, zijn jaren als trucker, en dat hij nu - als drieënzestigjarige - niet meer aan de bak komt, hoe saai het is, te moeten wonen in Hoofddorp, dat hij graag een toespraak had voorbereid, en dat hij dan natuurlijk niet in zijn dagelijkse kloffie was gekomen maar met een mooi pak aan, en met een echte hoed op, in plaats van het petje dat hij nu droeg, een zwart petje met het opschrift: NY GIFT. Dat hij wel een half uur zou kunnen spreken. Wij geloven dat. Hij weet dat Mits ooit getrouwd was, hij heeft wel eens foto's van zijn vrouw gezien, een Italiaanse, maar hij gelooft niet dat Mits op vijftienjarige leeftijd al trouwde: dan had hij dat er heus wel bij verteld. 'Zo staat het in het Bevolkingsregister,' zegt Ali, 'dus voor ons zijn dat de feiten.'

Tegen half elf neemt de oude heer Degenkamp, die de uitvaart heeft begeleid, nadrukkelijk afscheid: er staat een volgende uitvaart gepland. Onze tijd is om. Buitengekomen vraagt Wim wie van ons met de auto is gekomen, dan kan hij misschien stukje meerijden. Maar Neel is lopend, ik heb alleen een fiets. En meneer Mahmood is al vertrokken. 'Ik heb niet eens een rijbewijs,' beken ik. 'Ik ook niet,' vult Neel aan. Daar kan Wim wel om lachen. Dan maar weer de bus. Terug naar Hoofddorp, of nog even de stad in.


(C) voor het verslag: F. Starik



+

woensdag 4 april 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 142
I.M. Helena Aaltje van Zandbergen
dinsdag 3 april 2012, 14 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Jannah Loontjens

Ali Mahmood staat woensdagochtend vroeg, eind maart, op mijn antwoordapparaat, met de gegevens van mevrouw Van Zandbergen en hij vertelt erbij dat hij na de lunch weer telefonisch bereikbaar is. Na de lunch: dan ben ik in Arnhem om les te geven. Ik schrijf de gegevens die op band verstrekt zijn op een kladblok en steek dat in mijn tas. Ik zal dan onderweg wel gaan bellen. Mevrouw woonde in de Epicurusstraat, daar werd ze gevonden, op 16 maart. Ze heeft lang op de woning gelegen. Tenminste een paar weken. Daar werd ook een dode kat aangetroffen. Daar moet een dichter wat mee kunnen.

Jannah Loontjens neemt op. Ja, daar zal ze wel wat mee kunnen. Ik vraag haar Ali Mahmood nog maar eens te bellen, misschien weet hij meer en dan weet hij in ieder geval dat de boodschap is doorgekomen. Van Bokhoven heeft vakantie, dus hij staat er alleen voor. Jannah belooft dat.

Het wordt dinsdag. Ik fiets in een voorzichtig zonnetje door een levensbejahend Westerpark naar de begraafplaats. De magnolia's bloeien zo uitbundig als alleen magnolia's dat kunnen, de treurwilg is al uitgelopen, andere bomen tonen een voorzichtig waas van teder groen, het is allemaal prachtig. Bij de poort staan acht dragers opgesteld: mevrouw had geld. Ik ga binnen door hun erehaag. We lachen er allemaal om, traditiegetrouw. Hoed in de hand.

In de aula zie ik de jonge meneer Degenkamp toebereidselen treffen. Ik overhandig hem de cd die ik heb meegebracht: Case Mayfield. Nummer drie, wijs ik. 'I don't know I don't'
In het uur voorafgaand aan de uitvaart wist ik, dat dit het lied zou moeten zijn dat op het gedicht van Jannah zou moeten volgen: ze had het me tevoren al opgestuurd.

Daar is de lijkwagen, gevolgd door de witte dienstauto van chef Kiewik, en daar komt ook Jannah Loontjens de begraafplaats op schrijden. Weinig mensen kunnen zo fraai lopen. We kijken hoe de kist wordt uitgeladen, het is een mooie, dure kist met koperbeslag, het bloemstuk is gevuld met orchideeën. 'We staan verkeerd op de wind,' merkt Kiewik op. 'Ook al ben ik verkouden.' We ruiken het. Wie eenmaal de geur van ontbinding opsnoof, vergeet dat nooit meer. Als de kist naar binnen is gedragen blijft de chauffeur nog een tijdje staan kletsen, de deuren van zijn auto wijd open. De uitvaartleider vertelt dat hij zijn leven lang niets heeft kunnen ruiken. Of dat een handicap is, weet hij niet. 'Als je nooit hebt kunnen ruiken, weet je ook niet wat je mist,' stelt hij gelaten vast. Voor dit moment beamen we dat.

We staan in een iets te wijde kring om de chauffeur geschaard, tot deze zijn deuren sluit en zegt dat de boel zo wel voldoende is doorgelucht. Hij vertrekt. En wij gaan beginnen.
Ik leg de uitvaartleider uit dat ik een lied heb meegebracht, dat na het gedicht moet klinken. Hij heeft zelf ook muziek meegenomen. 'Ik begin altijd met Morgenstimmung.'
Maar het is goed. Dan besluiten we met het Air van Bach.

We beluisteren de ochtendstemming, deze middag. Dan komt Jannah naar voren. Ze vertelt kort wie we wegbrengen. Dan steekt ze van wal.






Laatst in de Epicurusstraat


U woonde in een straat vernoemd naar een man
die persoonlijk geluk als hoogste goed zag.
Maar wat zegt dat? U stierf onopgemerkt
alleen met uw kat. Misschien sliep zij

op uw schoot nadat u overleed, likte aan uw oor
of oog in de hoop dat het zou kijken. Of zij begreep
zoals geen mens in uw omgeving deed
dat u verdwenen was. De kleinste hoop op genot

voor altijd achter u. Geen aai geen woord geen lach.
Niemand weet wat uw kat zag in de dagen
weken voordat ook zij bezweek in datzelfde huis
dezelfde straat, waar u nog altijd lag.

We weten niets. Niet van u niet van de kat
niets van geluk of van de dood. Niets dat ons
kan binden of juist scheiden. Het enige dat ik
zeggen kan: ook ik ben vrouw en ook ik hou
net als u van katten.



(C) Jannah Loontjens
Amsterdam, 3 april 2012


In de aanloop naar de uitvaart spitste de discussie zich toe op de eindregels van het gedicht, waar zij opzichtig het voor de hand liggende halve eindrijm laat lopen, waar ik voor de verleiding zou zijn bezweken, in deze geruststellende wereld. Een vrouw die net als u van katten houdt. Jannah vond dat Sinterklazerig. En dan geeft Case Mayfield dus antwoord. 'Where did all the good things. Where did all nice things.' En de sweet, de great, de neat, de right things. En dat weet hij dan dus niet. Hij stelt dezelfde vraag nog diverse malen. 'Where did all the good folks.' En dat weet je dan dus niet.

Een van de dragers heeft er hoorbaar plezier aan, zit met vinger of voet de maat van de muziek mee te tikken. Ik moet obsessief slikken, in de hoop een hoest te vermijden, een hoest die ik hoop te onderdrukken terwijl de dienst loopt. De amateurdrummer moet ook hoesten, dat kan er nog wel bij. Iemand komt de aula binnen en verlaat deze ook weer.

We kijken allemaal achterom en maken van de gelegenheid gebruik om eens flink uit te kuchen. Iemand kraakt met een folie waar wel hoestsnoepje achter verborgen zal zitten. Onder Het Air wordt het weer stil, tot de uitvaartleider aangeeft dat het tijd is om te vertrekken - de dragers stommelen uit hun bankje, buigen voor de kist, de jonge meneer Degenkamp komt achter het gordijn tevoorschijn, de uitvaartleider mompelt: 'Heren. Alstublieft.' De kist wordt uit de aula gedragen en buiten aangekomen geschouderd.

De dingen gaan zoals ze moeten gaan. Vlakbij de plek waar mevrouw Van Zandbergen haar laatste rustplaats vindt treffen we een eenvoudig houten bordje met in handgeverfde letters de naam Marco van Moock erop. 'Wie is dat ook alweer,' vraag ik mij hardop af. Pas thuis herinner ik het me weer: het is de man die we voor Helena Aaltje hebben weggebracht, eind februari, geloof ik. De kist zakt, er worden schepjes zand geworpen, we wandelen terug naar de koffiekamer, kletsen wat. Over de documentaire, die over ons in de maak is, wat we daarmee aanmoeten. Hoe we die ellende oplossen. We lossen de ellende op.

Kiewik vertelt wat er allemaal aan de woning van mevrouw Van Zandbergen was te zien. Enorm veel rotzooi. De kat was in de gang gevonden, die eerst, met een kam ernaast, waaruit je van alles zou kunnen concluderen. Het zou heel goed kunnen dat de kat eerder dood was dan mevrouw zelf, bijvoorbeeld, speculeert Kiewik. In de kamer een leeggehaalde boekenkast. In een andere kamer de boeken, hoog opgetast. Vuilnis. Lege pizzadozen, bakjes van de Chinees. Kiewik vertelt dat Mahmood, die mee was op huisbezoek, eenmaal buiten, aan zijn verbijstering over de totale eenzaamheid die de woning ademde lucht gaf. Jannah vertrekt om haar kinderen van school te halen. Bij het afscheid geeft de koffiejuffrouw ons allemaal een hand. 'We kennen elkaar nu toch ook alweer een paar jaar,' verklaart ze. De oude meneer Degenkamp komt ook nog een handje geven. Hij vraagt of alles goed gaat. Ik zeg dat alles goed gaat.

We zien ondertussen toe hoe de koffiejuffrouw in een cabriolet plaatsneemt. Als ze is ingestapt, gaat de kofferbak open, stijgt het dak op en wordt ingevouwen, om tenslotte in de kofferbak te verdwijnen. Ook die sluit zich weer. Druk nu op start.


(C) voor het verslag: F. Starik