UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

dinsdag 30 oktober 2007

EENZAME UITVAART nummer 1 DEN HAAG

Ronald Thomas van der Koord,
geboren op 14 september op Ambon † Den Haag 23 oktober 2007.
maandagochtend 29 oktober 9.30 uur, begraafplaats Oud Eyk en Duynen.

Dichter van dienst: Kees ‘t Hart

Op woensdag 24 oktober kreeg ik bericht van onze contactpersoon Henk van Zuiden bij de gemeente dat het in Den Haag zover was: de eerste eenzame dode zou worden begraven. Op maandagochtend half tien, begraafplaats Oud Eyk en Duynen. Kort daarop kreeg ik een email met de weinige gegevens die over hem beschikbaar waren.

De heer Van der Koord leefde een zeer teruggetrokken leven in een klein appartement aan de Laan van Meerdervoort. Hij woonde daar eerste jarenlang met zijn moeder en later alleen. Ik heb telefonisch contact opgenomen met zijn buurman en maakte op vrijdag een afspraak met hem. Ook kreeg ik van onze andere gemeentelijke begeleider, de heer Gerard van Poelgeest een sleutel van het appartement. Op vrijdag om 11.00 uur heb ik met de buurman gesproken. Deze vertelde dat de heer Van der Koord op een ochtend een week geleden bij hem had aangebeld omdat hij zich niet lekker voelde, hij leed al jaren aan hartklachten. Daarop belde de buurman de ambulance en hij werd weg gevoerd. Toen de buurman een paar dagen later naar het ziekenhuis belde, bleek hij al te zijn overleden.

Meneer Van der Koord wenste in het algemeen geen contact, al was hij wel normaal aanspreekbaar en had de buurman wel eens met hem te maken in verband met de Vereniging voor Eigenaren waar ook hij lid van was. Het was een rustige man die verder niemand kende en niemand in zijn huis toeliet. We zijn samen naar zijn huis gegaan en ik heb daar even rondgekeken. De heer Van der Koord leefde buitengewoon sober, alle luxe ontbrak, er was geen televisie, geen ijskast, alleen een kleine radio in de slaapkamer.

Het appartement verkeerde nog in de oorspronkelijke staat van toen het gebouwd werd, in 1953. Wel bleek dat de overledene contact met de maatschappelijke werkelijkheid onderhield: er lagen overal opgestapelde kranten en er waren stapels fotokopieën in huis over allerhande maatschappelijke kwesties. Ook was er een bruidsportret van zijn ouders en een foto van zijn moeder op veel oudere leeftijd. Hij had onder andere artikelen verzameld over hartziektes en euthanasie. Later sprak ik nog met een buurman aan de andere kant, maar ook die kon geen verdere informatie over hem geven. Het was een rustige man die verder geen contact wilde, meer wist hij hier niet aan toe te voegen.

Ik werd uitstekend opgevangen bij de begrafenis op maandag 29 oktober. Men was op de hoogte van mijn komst en vond de gang van zaken interessant. Ook de begrafenisleider van de begrafenisonderneming was op de hoogte. Bij de begrafenis verscheen toch een andere bezoeker, de maatschappelijk werker van de heer Van der Koord. Ik wist niet dat er zo iemand was, pas bij mijn bezoek aan de buurman hoorde ik daar iets vaags over. Te laat om nog informatie in te winnen. Deze maatschappelijk werker kende de heer Van der Koord overigens pas drie maanden en wist verder geen nieuwe details toe te voegen. De begrafenis ceremonie verliep in alle rust en eenvoud.

Ik ben daarna nog gebleven om het optreden van mijn collega dichter Gilles Boeuf mee te maken. Door een krankzinnig toeval waren er in Den Haag plotseling twee eenzame uitvaarten achter elkaar. Ook deze ceremonie verliep uitstekend.



In memoriam de Heer Donald van der Koord, 1941- 2007

De mens verzamelt zijn herinneringen
En stalt ze zichtbaar voor zich uit
De een in rijk gedecoreerde kamers
Met foto’s, beelden en portretten
Aan de wand gehangen de ander
Slaat ze in zichzelf op en kiest ze uit
Wanneer ze passend zijn en onontkoombaar

Zo verscheen jij vandaag aan me
Zichtbaarheid had zich vertaald in stilte
En had zich in jezelf neergedaald
Je was alleen gelaten tussen de dingen
van een stil bestaan twee portretten
van je moeder, als bruid en oude vrouw
waren wat je niet alleen kon laten

Soms was het Ambon dat aan jou verscheen
Een schim in je herinneringen
Nu laat ik je alleen jij laat mij alleen
We spreken tot elkaar in beelden
Die jij aan me overlaat en ik misschien
Vergeefs in dit gedicht laat overleven
Stille man in leven stille man in dood




© voor gedicht en verslag: Kees ‘t Hart




+

donderdag 18 oktober 2007

Eenzame Uitvaart nummer 84

I.M. Jan Frederik Kortenhoef, 12 december 1937 Utrecht † 7 oktober 2007 St Lucas Ziekenhuis Amsterdam.

Begraafplaats Vredenhof, donderdag 18 oktober 2007, 9 uur.

Dichter van Dienst: F. Starik


Dinsdagochtend meldt Ali Mahmut, teruggekeerd van vakantie, de uitvaart aan. Mahmut is schaarser dan ooit met zijn informatie. Hij weet het tijdstip van overlijden, dat meldt een ziekenhuis altijd pijnlijk nauwkeurig: 11.03 uur. We hebben een geboortedatum, we weten dat er drie kinderen zijn waarmee hij geen contact onderhield, dat hij ooit getrouwd is geweest, dat er geen testament is, dat er vijf kopjes koffie zijn besteld en een bloemstuk van de Dienst, alsmede drie keer licht klassiek, de muziek.

Meer weten we niet. We weten dat het moeilijk is om Ali Mahmut méér informatie te onttokkelen, dan antwoordt hij het liefst: ‘Dat weet ik niet.’ Daarbij legt hij de nadruk op zijn woord: dat, alsof er een heleboel dingen zijn die we wel weten maar dat toevallig nu net niet. Dat is een proces dat nooit ophoudt. Dat schept een verwachting die nooit wordt ingelost. Hij vindt het niet erg prettig om vragen te moeten beantwoorden. Hij vindt het gauw genoeg. We weten dat Mahmut de dag voor deze melding van vakantie is teruggekeerd, nu ja, vakantie, gewoon thuis, met de familie. ‘Rustig,’ vat hij zijn verlof samen. We weten dat er niemand naar de uitvaart komt, ook Ali Mahmut niet, omdat hij alleen de afdeling bemant, nu Van Bokhoven op vakantie is. Hij sluit zijn telefoontje af met: ‘succes, tot ziens.’ Ik besluit het gedicht zelf te schrijven. Er zijn maar twee dagen tussen melding en uitvaart. Er is zo beschamend weinig te vertellen.

Donderdagochtend. Vanuit mijn raam gezien lijkt het helder. De straat uit fietsend, ontwaar ik een dreigend wolkendek, waaruit het even later inderdaad begint te regenen. Geen paraplu meegenomen. Dom. Maar voor de bui werkelijk in alle hevigheid losbarst bereik ik de begraafplaats. De dragers klonteren samen met de uitvaartleider bij het hek. ‘Daar is de dichter!’ roepen ze vrolijk. Ze hebben er zin in. De uitvaartleider heeft op zijn briefje staan dat er vijf mensen komen. Dat zou me verbazen. De kinderen immers wilden niet. Er schijnt een buurvrouw naar de Dienst gebeld te hebben, maar die kreeg geen gehoor. Mijn gedicht heeft in ieder geval niet op bezoekers gerekend. Als er toch bezoekers komen, zal ik het gedicht niet kunnen voorlezen, denk ik. Daarvoor is het te schraal. Te koud.

Voor de zekerheid wachten we tot vijf over negen. Dan weten we zeker dat er niemand meer zal komen. De dragers verdelen zich over de aula, ook de uitvaartleider gaat zitten. La mère, van Charles Trenet, op piano uitgevoerd door Richard Clayderman. De uitvaartleider blijft zitten. Dan stap ik naar voren, zeg dat we hier bijeengekomen zijn om afscheid te nemen van Jan Frederik Kortenhoef, die bijna zeventig jaar oud geworden is, en stierf in het Sint Lucasziekenhuis, om elf uur drie, op zeven oktober.


De onverschillige dood

Daar ga je, op een grijze morgen,
van de afdeling terminaal naar de afdeling
laatste rustplaats, daar ga je, met je bloemstuk,
in afwezigheid van kinderen, vrienden, familie

al was het maar een dominee die ergens
in geloven kon, daar ga je, in je goedkope confectiekist
van spaanderplaat, op de tonen van drie keer licht klassiek
de grijze morgen in geduwd door vier dragers

met een grijze hoed, de uitvaartleider, de beheerder
die aanwijst waar je liggen moet, nog een jaar of tien,
daar, die kuil in, daar ga je

zakt met kist en al de aarde in, een schepje zand,
een afgeknepen bloem, dit woedende bericht
van de dichter van dienst, succes, tot ziens.



‘Méditation de Thaïs’ van Massenet klinkt op. Ik ben weer gaan zitten. Niemand hoest. Een van de dragers heeft zijn benen lui voor zich uitgestrekt. Dan zingt Boticelli ‘Time to say goodbye’, komt de beheerder naar voren, zet de deuren open achter het gordijn, dat een grijs licht filtert en als de gordijnen openschuiven, zicht biedt op een kletsnatte begraafplaats. Maar de regen is opgehouden. In de aula staat een rijtje paraplu’s opgesteld, terzijde. De beheerder neemt er een en gaat naar buiten. De dragers zetten zich op het teken van de uitvaartleider naast de kist en rollen naar buiten, waar de uitvaartleider naast de beheerder is gaan staan. Zij gaan voorop, ik volg, alleen, achter de kist aan. We hoeven niet erg ver. De kist wordt geplaatst, zwijgend groeperen we ons om de kist, de dragers blijven staan. Meestal vertrekken ze, met de baar, als eerste richting koffiekamer.

Niemand knijpt een bloem af. De kist daalt. Er klinkt een droge tik. Even lijkt de kist te aarzelen of hij wel dieper wil, maar zakt dan verder. Het groen sluit zich boven de kist. We blijven nog enige tijd zo staan. ‘Dat was het,’zegt de uitvaartleider dan, de dragers buigen, nemen hun grijze hoed voor de dode af, ik werp als enige een schepje zand. Dan lopen we terug naar de aula. Ik steek de paraplu die ik heb meegenomen uit de aula terug in het rek. Er wordt koffie geschonken. De poedermelk laat zich nauwelijks oplossen. ‘Dat is een lekkere warme bak,’oordeelt de uitvaartleider, ‘wanneer heb je die gezet?’ De beheerder controleert het apparaat en inderdaad, hij is vergeten het warmhoudplaatje in te schakelen. Niemand hoeft een tweede kopje.

Een van de dragers maakt een opmerking over het tikje, het haperende mechaniek. Dat mag niet. Ook een eenzame uitvaart moet perfect verlopen, vindt hij. ‘Ach,’relativeert de uitvaartleider, ‘haperen hoort bij techniek.’ De uitvaartleider, die in de buurt van Medemblik woont, prijst de bedrijfszekerheid en het comfort van zijn motormaaier. Een Husqvarna, die van ‘naai elektrisch, spaar uw vrouw.’ Als het gras netjes geschoren is, ziet de tuin er meteen goed uit, vindt hij. Hij heeft nogal een tuin. De beheerder vertelt dat hij laatst met zijn motormaaier bijna de sloot in is gereden. Dat is de uitvaartleider nooit gebeurd.

Hij heeft een maaier waar je achteraan moet lopen. Alleen de VVD-ers bij hem in de buurt hebben er een waar je op kunt zitten. De dragers praten over Verdonk. Tuk op Nederland. Iedereen vindt de naam van de partij ongelukkig gekozen. Rutte wordt gezellig Mark genoemd. Als ik vertrek, de dragers voor hun aanwezigheid bedank, de beheerder voor de heerlijke koffie, roept de uitvaartleider me na: ‘goed gedicht!’ Zo toepasselijk, of helemaal niet toepasselijk.




+

woensdag 17 oktober 2007

Eenzame uitvaart nummer 83

De heer Hendrik Frederik Kwaaitaal, geboren 17 september 1946 te Amsterdam, † 5 oktober 2007 bevonden in zijn woning te Amsterdam.

Nieuwe Oosterbegraafplaats, maandag 15 oktober 2007, om 10.15 uur.

Dichter van Dienst: Eva Gerlach

De heer Kwaaitaal woonde op het Westbroekplein, nummer 29 in Amsterdam Zuid Oost, nabij metrostation Gein. Hij is nooit getrouwd geweest, geen kinderen, ouders overleden, geen broers en/of zuster. Er is geen testament. Hij is bevonden op 5 oktober, door de politie, om 15.45 uur, hij heeft vanaf 19 september op de woning gelegen. Henk Plenter van de GG& GD heeft de sleutels opgehaald om de woning schoon te maken. Volgens het Ambtsbericht beschikte hij over drie rekeningen bij de Postbank, goed voor in totaal 19.000 euro. Dat wordt overgedragen aan de Dienst Domeinen. Ton van Bokhoven meldt telefonisch dat er niemand van de Dienst aanwezig zal zijn. Ali Mahmut keert maandag terug van vakantie, en is dan op kantoor nodig, Van Bokhoven vertrekt morgen voor acht dagen naar Frankrijk om uit te rusten.

Van Bokhoven heeft de woning bezocht. Het was een nette woning. Veel details willen hem niet te binnen schieten. ‘Een onverdraaglijke stank. Mondkapje, handschoenen, van die voetbeschermers om je schoenen. Alle ramen open, en dan erin en eruit om de administratie te zoeken.’ Er stond wel een bankstel, een paar kastjes, de enige slaapkamer in de woning was nog niet behangen. Van schilderijen aan de wand heeft hij niets gezien, er hing wel wat, maar wat? Hij kan het zich niet te binnen brengen. Wel stond er een elektronisch orgel. Dat heeft hij gezien. Op de Nieuwe Ooster wordt georgeld. Dat komt dus goed uit. De heer Kwaaitaal genoot een minimale uitkering van de DWI. Dan mag je maximaal 9.000 euro spaargeld hebben, dat stond op een rekening, de rest van zijn geld was verdeeld over twee andere rekeningen. ‘Dat had hij dus wel slim gedaan.’

Hij had bijna dezelfde postcode als de dichter van dienst. En hij is in hetzelfde jaar geboren. Dat schept onwillekeurig toch een band. Eva Gerlach is bereid meneer Kwaaitaal een laatste woord mee te geven. Die maandagochtend zie ik haar ruim op tijd verschijnen, in een lange, glanzend zwarte regenjas, terwijl een lage najaarszon ons hard beschijnt.

Vorige week zag ik de tuinmannen bezig de eenjarige bloeiers uit het perk voor de aula te verwijderen, nu staan er de rul gespitte zwarte aarde dappere viooltjes, op eenzame afstand van elkaar. We treffen dezelfde blondgeverfde uitvaartleidster als de vorige keer. Ze vraagt opnieuw naar de muziek. Het beste zou zijn iets eenvoudigs ten gehore te brengen uit zo’n lesboek dat mensen die een orgel hebben doorgaans op de plank hebben staan, vindt Gerlach. Dat lijkt een goed plan. En niet te moeilijk voor de organist. Bij ons kleine gezelschap sluit zich Guus Luiters aan, in een vorig verslag ten onrechte naar de bijna gelijknamige dichter vernoemd, maar deze Guus is de directeur van het uitvaartmuseum dat op de Nieuwe Ooster is verrezen. Precies om tien uur treden we de grote aula binnen.

De organist speelt ‘Greensleaves’. De uitvaartleidster treedt naar voren, bedankt ons voor onze komst, vertelt dat we vandaag de heer Kwaaitaal gedenken, met muziek en met een gedicht. Ze glimlacht erbij, knikt bij iedere zinsnede heftig met haar woorden mee, alsof het nodig is ze met een beweging tevoorschijn te trekken, heel mooi. ‘Mag ik dan nu mevrouw Gerlach het woord geven’, nodigt ze met een aanmoedigend handgebaar de dichter van dienst naar voren.


DAT ER


Ik liep door uw C1000, meneer Kwaaitaal,
Soep in Zak voor 1 euro, kale boel,
het karretje liep vast, waar vind je vervanging,
niet hier; ik stond nog wat bij een grachtje van niks,

hoorde ekster en kraai, een rimpel liep over het water,
iemand riep tegen zijn vrouw ‘hou je kankerbek dicht’,
iemand zat achter een hengel en iets in de lucht
zei ‘roep me dan, roep me’ – daardoor verkleuren de bomen

zoals u weet; hebt u eigenlijk ooit, meneer Kwaaitaal,
uw tong tegen die van een ander gelegd en gevoeld
wat leven is, zou u niet, wilt u
mij en iedereen voordoen hoe je zo stil

en zonder dat iemand het merkt verdwijnt uit de wereld,
alles wat je hebt opgespaard loslaat, je wilt
geen boodschappen meer doen, je wilt je niet in je
vingers snijden tenslotte, je wilt

dat er genoeg is en het is genoeg.




© Eva Gerlach

Zo roept de dichter een stille wereld in ons wakker met een vreemde intimiteit, meneer Kwaaitaal, een man met een tong, een tong die je tegen een andere tong kunt leggen om zo te voelen wat leven is, we schrikken er bijna van. De microfoon versterkt haar stem luid genoeg om een roezemoezende menigte toe te spreken, misschien is het deels dat wat haar woorden zoveel gewicht meegeeft. Het geluid is eigenlijk te goed, de woorden wegen zwaar. Waar het op Sint Barbara wel het wil voorkomen dat een dichter met een zachte stem slechts nauw voor de schaarse toehoorder verstaanbaar is, hier klinken de woorden met een ministerieel gezag. Alsof een heel belangrijk iemand wordt weggebracht.

De organist interpreteert het thema uit ‘Young Amadeus’ op unieke, schoolse wijze: hij speelt de noten wel zo ongeveer zoals ze kennelijk staan opgeschreven, maar legt op geen enkele wijze bloot waarom die noten zo staan opgeschreven, ongeveer dus. Op dezelfde wijze genieten wij van ‘Eine kleine Nachtmusik’ van Mozart, Amadeus. Later in de koffiekamer vraag ik wat nu precies met ‘Young Amadeus’ wordt bedoeld. ‘Stay with me till the morning’, van Vicky Brown, legt de uitvaartleidster uit, nu weet ik nog niets. Door de deuren van de aula kiert het zonlicht, als de kleine nachtmuziek opklinkt. Het lijkt alsof de deuren het opgegeven hebben om het licht nog langer buiten te houden, het lukt gewoon niet meer, ze laten het gewoon naar binnen lekken, een streepje valt tot op de kist. Dan schuiven de halfronde deuren schokkend open, staan de acht dragers in het gelid en gutst een tsunami van zonnelicht onbeschoft de aula binnen.

Achter de dragers aan gaat het in de richting van het graf. Het is een flinke wandeling. Zwijgend leggen we het parcours af. Zwijgend nemen we afscheid van meneer Kwaaitaal, de uitvaartleidster besluit aan het graf ‘met een moment van stilte’ dat we in acht nemen ‘uit eerbied voor dit voorbije leven,’ ze mag ons uitnodigen voor een kopje koffie in de aula. Gerlach verbaast zich erover dat we cake krijgen, ieder wel twee plakjes, als we willen. Sluiter eet een plakje. Daar maken we altijd een grapje over, over de cake. Ger Fritz at zijn cake altijd licht voorovergebogen, hield zijn das daarbij met één hand tegen de buik aan, om geen kruimels op zijn pak te vangen, in twee drie grote happen, weg. Sluiter houdt zijn hand eronder, om de kruimels op te vangen. Hij denkt dat de mensen op kantoor ook wel eens een uitvaart bij willen wonen, of dat zou kunnen, ik aarzel. ‘We gaan er nu ook weer niet een personeelsuitstapje van maken,’ vind ik dan. Het jaarlijkse personeelsuitstapje.

Gerlach vertelt van het winkelcentrumpje waar Kwaaitaal waarschijnlijk zijn boodschappen deed, waar alle winkelkarretjes wel een mankement vertonen, de C1000, een prijzenswaardige winkelketen, redelijke spullen, ruim assortiment, goedkoper dan de Albert Heyn, vindt Eva. Het winkelcentrum herbergt een sportcentrum dat Pleizier heet, een Mohammedaanse slager, een toko, een Chinees, dat is het wel zo ongeveer. Zelf winkelt ze een centrum verderop, waar alles net in iets betere staat verkeert. Luxer, groter, uitgebreider. Waar de karretjes niet knarsen. Ernstig en toegewijd vergelijken we de grote supermarktketens met elkaar. Een tweede kopje koffie. Ik maak een voetbad, maar kruimel niets. Als ik de begraafplaats verlaat, zie ik de uitvaartleidster vertrekken in een rode Mitsubishi Colt, waar met grote letters op geschreven staat dat de auto zo heet en slechts 10.993 euro heeft gekost.




+

dinsdag 2 oktober 2007

EENZAME UITVAART NUMMER 82

Grietje Krans,
Amsterdam, 14 januari 1948 † 23 september 2007, Amsterdam

Nieuwe Oosterbegraafplaats, maandag 1 oktober , 14.45 uur.
Dichter van dienst: Catharina Blaauwendraad


Grietje Krans overleed in het Dr. Sarphatihuis aan de Roetersstraat nummer 2 in Amsterdam, tenminste, volgens het Ambtsbericht stelde om 2.55 uur ’s morgens de dienstdoende arts het tijdstip van overlijden als zodanig vast. Ze is gehuwd geweest. Er is een dochter, die woont in Rotterdam. Ze heeft op haar woonadres geen telefoonaansluiting. De Dienst heeft de dochter geschreven, maar geen bericht terug mogen ontvangen. Reden dat men vrijdagmiddag besluit een dichter in te schakelen. Dat is kort dag. De uitvaart is al maandag.

De dochter, geboren in 1969 in Amsterdam, verhuisde in 1998 naar Purmerend, en een jaar later naar Rotterdam. Daar staat ze nog altijd ingeschreven, op de Schietbaanlaan. Ik bel met Rien Vroegindeweij, de Rotterdamse eenzame uitvaartman. Die woont iets verderop, aan diezelfde laan. Een keurige straat. Hij gaat even bij de woning kijken, of het naambordje klopt, maar er zit geen naambordje op de deur. Hij aarzelt welk huis precies B is: dat kan beneden zijn of boven, de nummering is niet erg duidelijk. Vieze gordijnen. Er zit een gat in het raam. Het ziet er maar verdacht uit, vindt Vroegindeweij, verdacht en verlaten. ‘Nu gaat er een zwart meisje naar binnen’, rapporteert hij even later. We laten het erbij. Het is ook gek om zomaar ergens aan te bellen, van hallo je moeder is dood.

Dat doen we dus maar niet. Grietje Krans verbleef nog maar kort in het dr. Sarphatihuis, dat meldt wegens personeelstekort niet naar de uitvaart te komen, en ‘omdat ze daar pas woonde’, daarvoor zat ze enige tijd in ‘De Schakel’, een overgangshuis, dat de mensen voorbereidt om weer zelfstandig te gaan wonen, na een –dikwijls langdurig- verblijf in bijvoorbeeld Santpoort.

Van haar ex-echtgenoot is niets vernomen. Ik bel met Catharina Blaauwendraad. Zij betoont zich welwillend om dit weekeind het gedicht te schrijven. Vrijdagavond mailt ze dat het gedicht een moeizame bevalling dreigt te worden, maar dat het zeker zal gan lukken. Ik moet het weekeind naar Den Haag. Ik mag niet ongerust zijn, vindt ze. De muziek heeft ze alvast rond: we beginnen met The Rush Light (Russian Folk Song) door het Moscow Chamber Orchestra, gedirigeerd door Constantine Orbellan (van de cd Showpieces & Encores) gevolgd door Who By Fire door Leonard Cohen (van de cd Greatest Hits) en tenslotte Cântec De Leagane (uit Roemenië) door Kitka (van de cd The Vine.)

Van het laatste lied luidt de tekst in Engelse vertaling:

When my mother rocked me, she sang to me only of sorrow.
She sang to me... and wept, and that longing took hold of me.
Since I've carried longing in my heart, it has given me no peace at any time, noon or night.
So much sadness, heavy and painful, all weighing on my shoulders.
Others die in their old age never knowing what sorrow is.
But I know, for I have carried it inside me ever since my mother sang to me.
Ai lai lai...

Dat belooft alvast prachtig te worden. Ze schrijft erbij: het laatste nummer is voor mij van wezenlijk belang. Dat snap ik. Ik verbaas me erover dat Who by fire van Cohen nooit eerder voorbij is gekomen. Who, shall I say, is calling?

Later schrijft ze: ‘Over "Who By Fire" heb ik lang geaarzeld, inderdaad omdat ik dacht dat het
vast al eens gebruikt was, maar vooral omdat ik het nummer als filmmuziek heb leren kennen. Een heel indrukwekkende film van Assi Dayan (enfant terrible van Moshe met het ooglapje, inderdaad) in zwart-wit. Tijdens de extreem gewelddadige apotheose krijgt het bloedbad ineens kleur en klinkt tijdens het mitrailleurvuur en het geschreeuw van stervenden de doodkalme muziek van Cohen. Die film heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt, vandaar dat ik het moeilijk vond om de muziek in een andere context te (laten) horen.’

Maandagmiddag. Egaal grijze herfstmiddag. Ik ben vroeg. Om de fietstocht te veraangenamen heb ik mijn MP3 speler bij me gestoken. Aldus aangedreven fiets ik in een half uur waar ik drie kwartier over hoor te doen. Bij de wachtruimte kom ik een uitvaartleider tegen, die ik eerder heb ontmoet. Ik rol het snoer van mijn spelertje op. Hij vindt het maar gevaarlijk, harde muziek in het verkeer. Vertelt van een bijna-ongeluk dat hem ooit overkwam in de auto, met Elvis op tien. ‘Ook alweer dertig jaar dood’, weet ik. Hij stelt me voor aan de organist, die langs komt lopen. We hebben de grote aula, dat betekent dat er georgeld gaat worden. Ai. Ik durf niets te zeggen over de zorgvuldige muziekkeuze van Catharina. De uitvaartleider neemt afscheid. Hij is klaar voor vandaag. Ik slenter terug naar de ingang, waar de dragers op de auto staan te wachten. Bij de ingang van de begraafplaats kom ik Guus Luiters tegen, de directeur van het bijna geopende uitvaartmuseum, dat op het terrein van De Nieuwe Ooster is gebouwd. We kletsen wat. Dan komt Catharina aangewandeld. We kletsen verder. We zien de lijkwagen arriveren en weer vertrekken.

Het is tijd. We vervoegen ons bij de grote aula. Ik vertel van de organist, en dat ik niets durfde zeggen. Daar wacht ons de uitvaartleidster van vanmiddag, een grote, bleekblonde vrouw. Catharina stelt haar de drie cd’s ter hand, dat is de muziek die ze voor vandaag heeft meegenomen. De uitvaartleidster protesteert niet. ‘Komt in orde.’ Even later neemt de organist de cd’s aan en verdwijnt ermee uit zicht.

Er wordt overeengekomen dat Catharina haar gedicht na het tweede muziekstuk zal voordragen. Dan zal de uitvaartleidster het woord voeren na het eerste. Op de tonen van het Moskouse Kamer Orkest betreden we gedrieën de aula. We nemen plaats op de gemakkelijke zetels op de voorste rij, Catharina links van het gangpad, ik rechts, de uitvaartleidster blijft terzijde staan. Als het eerste muziekstuk is uitgeklonken, zegt ze dat we bijeenzijn om met muziek en woorden mevrouw Krans te gedenken, en dat dadelijk mevrouw Blaauwendraad zal spreken. Leonard Cohen zingt. De organist heeft de muziek een behoorlijk volume meegegeven, het klinkt allemaal nogal dolby surround. Alsof we naar een spannende film kijken. Op de kist een mooi boeket van donkerrode rozen. Dan spreekt Blaauwendraad


WACHTERSWONING

voor Grietje Krans
* 14 januari 1948, Amsterdam
† 23 september 2007, Amsterdam

Vanaf de wachterswoning zag je hoe de sporen
van de passanten, van je man, je kind, de trein
zich evenwijdig in verdwijnpunten verloren
en je bleef achter als een wachter langs de lijn.

In later jaren is alleen nog maar te horen
hoe intercitytreinen zich als een refrein
met vaste intervallen door de stilte boren
zonder te stoppen; het station is veel te klein.

Je legt een eenzaam oor tegen de rail en hoort
het zachte gonzen van een trein die nooit zal komen.
Dan sta je op en zet op tijd een stap opzij

voor wat maar niet voorbij wil gaan. En ver voorbij
een klein perron waar nooit meer afscheid wordt genomen
dendert de trein die nooit vertrekken zal nog voort.


Eenzame Uitvaart #82, De Nieuwe Ooster te
Amsterdam, 01-10-2007 © Catharina Blaauwendraad

‘Muziek van een onaardse schoonheid’ kan ik niet nalaten te denken als het derde stuk is ingezet, de parmantige hakjes van Catharina door de aula hebben geklakt. ‘Een uiterst eenzame uitvaart’, zal zij haar ervaring met deze begrafenis later samenvatten. Ton van Bokhoven zit alleen op kantoor, die kon niet komen. De dragers wachten buiten, tot de muziek is afgelopen en de auladeuren openen, daar staan ze. We wandelen achter de kist aan over het herfstige kerkhof. De kist daalt met twee rozen van het bloemstuk en het gedicht erop. Er is geen schepje zand voorhanden, dus betrachten we ons moment van stilte. ‘Dan is er nu een eind gekomen aan de plechtigheid,’vindt de uitvaartleidster. ‘Mag ik u uitnodigen voor een kopje koffie?’ Dat mag. We tekenen het register en drinken stil van onze koffie. Even later verschijnt de uitvaartleidster. ‘Gelukkig komt dit niet vaak voor’, zegt ze. ‘Ik word er altijd een beetje depressief van.’ Catharina beaamt dat. En ook ik voelde de tranen achter mijn ogen branden. Het was misschien de muziek, dat die net iets te fraai gekozen was. Of de volmaaktheid van het sonnet. Blaauwendraad vertelt van een opgeheven stationnetje nabij Santpoort. Ze gaat er een enkele keer wandelen, met haar man. Daar komt het gedicht vandaan. Dendert de trein die nooit vertrekken zal nog voort.


© voor het verslag F. Starik, maandag 1 oktober 2007




+