UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

vrijdag 20 januari 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 139
N.N.
donderdag 19 januari 2012, 10 uur, St Barbara
dichter van dienst: Judith Herzberg

Als Van Bokhoven belt, en ik traditiegetrouw opmerk: 'Moment. Even een pen en een papier pakken,' zegt hij dat er maar weinig op te schrijven valt. Een onbekende man, door de politie uit het water van het Amsterdam-Rijnkanaal gehaald. Ter hoogte van de Zuider IJdijk nummer 139. Het lijk verkeerde in verregaande staat van ontbinding. Europees uiterlijk, het haar grijzend aan de slapen, vermoedelijk een jaar of veertig, vijftig. Dat is het. De doodsoorzaak wordt 'niet natuurlijk' genoemd. Dat kan van alles betekenen. Gevallen, gesprongen, geduwd. Ik vind Judith Herzberg bereid een gedicht voor deze onbekende meneer te schrijven.

Donderdagochtend. Het regent vies. Op de begraafplaats tref ik de oude heer Degenkamp. Richard, de jonge meneer, is bezig bomen om te zagen. 'We hebben een versnipperaar gehuurd. Dat is duur. Dus Richard moet zagen.' Er komt een nieuw hek, van gietijzer, met een haag ervoor, is de bedoeling. De begraafplaats wordt al jaren afgeschermd door zo'n liefdeloos Heras-hekwerk. Dat wordt nu vervangen door zo'n tijdloos, fraai nostalgie-hek. En daarvoor moeten dus eerst die bomen om.

Tommy Hilfiger is er weer. Ik had eigenlijk verwacht mevrouw Herzberg ook al aan te treffen, maar haar zie ik nog niet. Wel komt kort na mij Van Bokhoven in de witte dienstauto de begraafplaats opgereden. Ik maak me lichte zorgen. Had ik haar gisterenmiddag niet nog eens moeten bellen om haar aan onze afspraak te herinneren? Dan zegt Degenkamp dat zij al lang in de wachtruimte naast de aula zit. Ze had naar me gevraagd, maar was mijn naam vergeten. 'U bedoelt meneer Starik,' wist Degenkamp, en ja, die bedoelde ze. Ze heeft een kopje koffie gekregen van de mevrouw die voor de koffie zorgt, al had de mevrouw erbij gezegd dat zoiets eigenlijk niet kon, reeds voor aanvang van de dienst een kopje koffie schenken, 'want we moeten toch op de kosten letten'. Judith haalt het gedicht uit haar tas, of ik er nog even naar wil kijken. Het gedicht is met de hand geschreven. In potlood is er nog een kleine verbetering aangebracht. 'Het ligt zo voor de hand, wat ik geschreven heb. Ik ben bang dat iedereen hetzelfde gedicht zou hebben geschreven. Lijken die gedichten niet allemaal op elkaar?' Ik stel haar gerust.
Nee, die gedichten lijken helemaal niet allemaal op elkaar. Iedere dichter denkt toch weer langs andere lijnen, altijd. Dan komt Degenkamp ons halen. 'Zal ik mijn tas hier laten?' vraagt ze. 'En mijn jas?' Ze draagt een tamelijk omvangrijke, donkergroene regenjas, die vervaarlijk kraakt en ritselt, bij iedere beweging. Degenkamp adviseert de jas maar aan te houden. We moeten straks de kist nog wegbrengen. 'O, ik dacht dat we gewoon binnen bleven. Of moet ik mijn gedicht voordragen aan het graf?' Ze heeft eerder een uitvaart gedaan, lang geleden, van het verloop ervan is haar kennelijk niet veel bijgebleven. We herinnert ze zich de mevrouw die de uitvaart van de toenmalige overledene bezocht en verklaarde dat ze elkander kenden van de tennisbaan, van vroeger, voor ze zich in haar huis verschanste, 'met de meubels tegen de deur geschoven enzo'. Dat was mij dan weer ontschoten.

We gaan de aula binnen. Morgenstimmung van Grieg klinkt op, heel vredig. Dan komt Tommy naar voren om Judith het woord te geven. Ze zit wat onhandig schuin in het voorste bankje op rechts gepropt, met die grote jas aan, komt moeizaam overeind, vraagt of er misschien iemand aanwezig is die het overschot uit het water heeft gehaald. Dat is niet het geval. Dan leest ze haar gedicht voor, naar de kist gekeerd.

Toegift

Natuurlijk haal je liever iemand uit het water
die nog te redden is. Maar stel dat hij nog leefde
wat hadden we dan voor hem kunnen doen. Hem vragen
waar zijn wanhoop op berustte, hem zijn geliefde
weer terugbezorgen, of zijn werk, of zelfvertrouwen?

Nu kunnen we een heel klein beetje rouwen
niet eens om hem, omdat we hem niet kennen,
maar uit een vaag gevoel van menselijk fatsoen.

De bijna-liefde, bijna aandacht die hij straks nog
meekrijgt in zijn kist, was misschien nèt dat
kleine beetje dat hem gered had, had kunnen redden,
dat hij, bij leven, heeft gemist.

Judith Herzberg

Als ze is uitgesproken, komt ze naast me staan, op rechts, ik, op de tweede rij gezeten. Ze kijkt me aan, ik knik. Dan vraagt ze iets, terwijl de muziek weer inzet. Saint-Saëns, De zwaan, uit het Carnaval der dieren, waarover Degenkamp later trots zal opmerken dat hij het zelf mooi gekozen vond, de stervende zwaan, het water, maar ik betwijfel of die zwaan wel stervende is, of dat Degenkamp dat er zelf bij verzonnen heeft. Ondertussen vraagt Herzberg nog iets, iets algemeens, over de eenzame uitvaart, ik geef een kort, gemompeld antwoord. Het laatste muziekstuk, het Largo van Dvorák. Op de r hoort eigenlijk nog een omgekeerde circumflex, maar die kan ik niet vinden, en Degenkamp spreekt de naam van de componist geheel fonetisch uit, hetgeen ons allemaal tot klankexperimenten met de uitspraak van zijn naam zal verleiden, bij de koffie, straks. Devoorrak. Judith komt met Dvwozjak. Ik houd het op Dvordzjak. Tommy pleit voor Dvoratsj.

We horen de dragers naar voren komen, nu gaan we allemaal staan. Dat is beter. Even later wandelen we de regen in, achter de kist aan. Judith Herzberg moppert dat ze het allemaal maar erg luxe vindt. Bloemen, kist, muziek, aula en alles. Nog net de regen niet. En of het feit dat de uitvaart op een van oorsprong katholieke begraafplaats plaatsvindt, ook betekent dat dit een katholieke uitvaart is. En vraagt zich hardop af of het geld dat aan de uitvaart wordt besteed, niet beter aan de levenden ten goede was gekomen, een vraag die in haar gedicht al impliciet wordt gesteld. Ik antwoord dat ik het belangrijk vind dat alle mensen met dezelfde aandacht en eer worden weggebracht, onverschillig wat er, misschien, aan de uitvaart vooraf is gegaan. Ze oppert dat ze haar vergoeding wellicht aan een goed doel kan schenken, vraagt hoe andere dichters dat doen. Het komt voor dat een dichter afziet van zijn vergoeding, vertel ik, dan blijft het geld gewoon in de stichting, en wordt er op den duur een andere dichter van betaald, dus dat helpt niet, niet echt, concluderen we.

Bij de laatste rustplaats van onze nog even onbekende man aangekomen, houden we halt, om op gepaste afstand het plaatsen van de kist gade te slaan. 'Ik ben eigenlijk wel nieuwsgierig,' verklaart Judith dan, en stapt met de dragers mee naar voren om de toebereidselen van nabij te bekijken. Als de kist gezakt is, we een kletsnat schepje zand geworpen hebben, slenteren we terug voor de onvermijdelijke koffie. Judith zegt dat ze het nog een keer wil doen, een eenzame uitvaart, 'en dan maak ik een boos gedicht'. Over het gebrek aan aandacht voor de levenden. Ik moet dan altijd denken aan kunstcritica Anna Tilroe, die me eens vertelde dat aandacht een van de zeer weinige schaarse goederen is in onze overvloedige wereld. Aandacht. Raar spul. Iedereen wil het hebben, maar niemand wil het geven. Tommy vertelt over de uitvaart van de dag tevoren, een ouwe junk, maar met een hoop vrienden, waarbij hij van de meesten dacht: die hebben ook niet lang meer te gaan. Degenkamp vult aan dat er na afloop een kettingzaag zoek was. Het zou een manier kunnen zijn om aandacht te trekken. Een ouwe junk met een kettingzaag.

Hij wil weten of het waar is, dat ik binnenkort afzwaai als stadsdichter. Dat kan ik beamen. Van Bokhoven informeert naar de precieze tijd en de lokatie. Die geef ik hem.
Voorzichtigheidshalve spreken we af dat ik hem een nummer van een vervanger voor de eenzame uitvaart zal verstrekken, als ik na mijn terugtreden mijn traditionele week naar de zonne vlieg, om daar een week lang heel stil in te liggen. Een week. Niet langer.

Ik bel een taxi voor Judith. Wacht samen met haar op de komst van de auto. Als ze is weggereden, staat de oude heer Degenkamp me op te wachten voor zijn kantoor. 'Vreemde vrouw,' merkt hij op. Ik lach. 'Onze lieve heer,' begin ik, maar maak mijn zin niet af.



© voor het verslag: F. Starik



+

maandag 9 januari 2012

Rotterdam - Eenzame uitvaart Nummer 11

Juris J.

23 augustus 1981 Riga, Letland – 4 december 2011 Rotterdam

Vrijdag 6 januari 2012, Begraafplaats Crooswijk, 9.30 uur
dichter van dienst: Ester Naomi Perquin, verslag: Rien Vroegindeweij

Daags na Nieuwjaar meldt Peter Boertjes de dood van Juris J., een jongeman uit Riga. Amper dertig jaar, een maand geleden dood gevonden op een adres dat ons niet bekend wordt gemaakt. Het is dus geen lijkvinding, een woord dat ik niet ken (staat ook niet in het woordenboek), maar is kennelijk een technische term van de mensen die beroepshalve worden ingeschakeld. Het betekent dat een lijk binnen 24 uur wordt gevonden. Er is een uitgebreid onderzoek van de politie verricht en via Interpol is gezocht naar nabestaanden, maar zonder resultaat. Juris J. stond niet ingeschreven in Rotterdam of elders in Nederland. Echt een heel erg geval van eenzame dode. “Wat triest. Hij is jonger dan ik,” zegt Ester Naomi Perquin, als ik haar vraag een gedicht te schrijven en aanstaande vrijdag – het kan ook maandag worden – aan het graf voor te lezen. Een dag later schrijft ze al dat ze iets over Juris op internet heeft gevonden: “Met een naam, een stad en een geboortedatum moest ik, dacht ik, toch wel iets boven krijgen. Dat was ook zo, eigenlijk. Al bracht het me niet dichter bij een antwoord. Juris J. stond ingeschreven op iets dat het midden houdt tussen een etalage en een sociaal netwerk. Zijn pagina was leeg, op de basisgegevens na. Die waren mij al bekend, natuurlijk. Er stond wel een knopje in beeld met daarop veelbelovend 'Ontdek meer over Juris J.' Maar toen ik daarop klikte las ik alleen, vrij vertaald: 'Juris J. heeft nog niets ingevuld.’

Het wordt vrijdag, vrijdagochtend, half tien. Ik ben aan de late kant bij de begraafplaats. De lijkwagen is er al, Ester staat te wachten met Peter Boertjes en Jan Meeling van de Dienst Stedelijke Zorg. De vorige uitvaart waren ze er ook bij. Peter zegt dat er voor meneer Sissoko, die toen werd begraven, zich toch nog een familielid uit Mali heeft gemeld. Ik vind het prettig dat zij er bij zijn, dat er belangstelling wordt getoond; bij vorige eenzame uitvaarten was er zelden iemand van de DSZ aanwezig. De mevrouw van de begrafenisonderneming zegt dat de overledene een eigen graf krijgt. In de regel gaan er drie doden op elkaar in één graf. Buitenlanders zo mogelijk bovenop, met het oog op een eventuele opgraving. Zo krijgt Juris J. onbedoeld een status die hij in zijn korte leven wellicht nooit heeft verworven. We weten het niet, we gissen, denken er ieder voor zich een leven en een einde bij. Het is mooi winterweer, een dreigende regenbui, dan nog een zwak zonnetje. We moeten een heel eind lopen, tot aan de rand van de begraafplaats, aan de kant van de Rotte. De dragers vallen deze keer in de categorie oudere mannen. Ester vraagt mij haar tas vast te houden, zodat ze haar handen vrij heeft en haar gedicht voor Juris J. kan voorlezen. Het valt me op hoe zwaar haar tas is. Al eerder had ze me gevraagd, geschreven, in een P.S. “ Ik hoop dat ik me waardig zal gedragen bij de teraardebestelling - ik huil namelijk nogal snel, de laatste maanden. Het was een smerig jaar, wat de dood betreft. Daar komt het van. Ik zal natuurlijk mijn best doen om mijn taak naar behoren uit te voeren (niemand zit te wachten op een lekkende dichter) maar voel je vrij me zonodig zacht doch vermanend toe te spreken. 'Wij zijn geen watjes, wij van Perquin,' zei mijn moeder vroeger. En een welgemeend godverdomme van jou zal vast ook wonderen doen.” Maar het gaat goed, heel goed:


In Memoriam Juris J. * 1981 te Riga – † 2011 te Rotterdam

Ze hebben je gevonden op een zondag toen het waaide,
hoewel je stil lag en onvindbaar was. Ver weg.

Ook op een beeldscherm glip je door de mazen van het net.
Je hebt jezelf sociaal online geplaatst: je naam,
je leeftijd en je stad. Dus is het helder
dat je zocht. Maar wat?

Een vriend. Contact. Een hand om vast te houden voor
een leven of een nacht. Je liet de velden leeg.
Geen studie, geen beroep, geen films
of lievelingseten, mooiste muziek.
Karakter: niets. Zelfs je foto ontbreekt.

Er kwam geen liefde op je af. Hooguit een reis alleen,
een plan, een deur in deze stad. Waar had je
op gehoopt? Je trof een vreemde die
een vreemde zag. Iets deed
wellicht. Je ogen sloot.

Tenslotte werd je vrijgegeven. Een man van
summiere gegevens, verder niks. Begraven
in andermans aarde. In andermans taal.

Maar je profiel is niet gewist. Wie weet
zal er een meisje zijn dat na vandaag
je naam aanklikt. Hier ben ik.
Vertel me je verhaal.


Thuis is er een e-mail van Starik over de Eenzame Uitvaart in Amsterdam van een jongeman, dertig jaar, uit Riga, Letland. Verdronken in een gracht. Op dezelfde dag begraven als Juris J. Wie weet, misschien hebben ze elkaar gekend. De ouders hebben geen geld om de begrafenis van hun zoon bij te wonen. In de landen van de Europese Unie kunnen plaatsen van geboorte en kerkhoven ver uit elkaar liggen.






+

vrijdag 6 januari 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 138

Van Bokhoven meldt: Marcis Bisofs, geboren 6 april 1981, Riga, Letland.
Door de politie gevonden in een bootje aan de Jacob van Lennepkade ter hoogte van nummer 159 op 14 december 2011 om 14.40 uur. Hij lag met zijn hoofd half in het water. Marcis leed aan epilepsie. Sectie wees uit dat de doodsoorzaak verdrinking is. Er is familie getraceerd in Letland, de ambassade sprak met zijn vader. Niemand kan vanwege geldgebrek naar de uitvaart komen. Marcis Bisofs wordt donderdag 5 januari 2012 om 12 uur één steek diep op St. Barbara begraven. Terwijl Van Bokhoven spreekt, valt hij uit naar Ali Mahmood, zijn collega: 'Nu even niets doen! Anders kan ik het straks nog steeds niet!'

'Hebben jullie het daar nog een beetje gezellig?' informeer ik. 'Een nieuw computersysteem,' moppert Van Bokhoven.

'Graag kwartier van tevoren aanwezig, enkele kopieën van het gedicht meenemen.' Zo mail ik de gegevens door aan Jannah Loontjens, dichter van dienst. Er zijn maar twee dagen voor het schrijven van het gedicht. 's Avonds belt ze met aanvullende vragen. 'Probeer Van Bokhoven morgen nog maar eens,' adviseer ik haar. 'Misschien zijn de opstartproblemen met het computersysteem dan wel voorbij.' Iets zegt me, dat ze niet voorbij zullen zijn.

Donderdagochtend. Van Bokhoven belt en barst meteen los over het nieuwe computersysteem dat men in gebruik probeert te nemen, en dat 'geeft nog zo wel een paar probleempjes'. Hij komt niet naar de uitvaart. We staan er dus alleen voor. Op verzoek van Jannah, die ook zo haar computerprobleempjes kent, print ik haar gedicht uit. Ruim op tijd vertrek ik naar de begraafplaats. Het stormt nogal, dan zal het wel wind tegen wezen. En wind tegen het is. Als ik de begraafplaats op kom ploeteren en de frêle gestalte van Jannah ontwaar, besef ik dat ik de prints in het laatje van de pinter heb laten liggen. 'Ben over een kwartiertje terug,' roep ik in het voorbijgaan, maak rechtsomkeert en word bijna gratis naar huis geblazen. En weer terug. Er is nog net tijd over om naar de muziek te informeren, drie keer licht klassiek. Een sigaret te roken. Dan is het precies twaalf uur.

We gaan zitten. Ik schuif in op links, vooraan, daar waar Van Bokhoven zou zitten als hij niet zoveel computerprobleempjes zou hebben. Ik geloof dat hij al zijn woede in dat verkleinwoord probeert te stoppen. Later vanmiddag zal ik hem bellen om te vertellen dat de uitvaart heel goed verlopen is, mooi gedicht, heel stil. 'Hoe staat het met de computerprobleempjes?' zal ik hem vragen. 'Een hele warme douche voor u!' antwoordt hij, ik denk dat hij dat uit een consumentenprogramma op de televisie heeft. Of het veel goeds betekent betwijfel ik. De Lente van Vivaldi klinkt, tergend opgewekt, dan komt Jannah naar voren en leest haar gedicht voor.


Amsterdam, 5 januari 2012


Aan Marcis Bisofs


Je woonde hier een jaar of twee, leerde enkele woorden.
Hallo. Alsjeblieft. Misschien ik houd van jou. Misschien
geleerd van een vrouw die je amper kende. Of van een ander
die Letland googlede, om te begrijpen waarover je sprak.
Zij weten niet dat je hier nog bent. En toch ook zo ver weg.

Je was dertig. Je zou vertrekken. Je had plannen zo hoog
als de lucht, stel ik me voor. Zodra er geld zou zijn.
Misschien verder. Amerika, Japan, Nieuw Zeeland. Wie zal
het zeggen. Of terug naar je geboortegrond. Daar waar
de mensen je kenden. Ook zonder dat ze je kenden.

Struikelen we niet allemaal? Dag in dag uit. Over plinten.
Over zorgen en over niets. Over zenuwen en rommel. Zomaar.
Of door epilepsie, die jou soms overviel. Je duikelde misschien
de kade af. Verloor je evenwicht op de boot. Het water
verkende moeiteloos je luchtwegen.

Jouw dromen droomden misschien nog een halfuur. Nadat
jouw toekomst uit zicht verdween. Een half uur meer
of minder. Ik weet er niets van. Ik probeer aan je te denken
onbekende jongeman. Al is het nu te laat. En is het in een taal
die jij zo slecht verstaat.


van Jannah Loontjens

heeft ze, heel lief, onder het gedicht geschreven. Aan Marco. Van Jannah. Drie keer licht klassiek. Twee te gaan. Ik voel mijn wangen blaken van levenslust, van de stormwind die mijn haastige dubbele tocht naar de begraafplaats begeleidde, zoals je je kunt voelen na een lange strandwandeling, bijkomend in een uitspanning aan zee. Ik schaam me voor mijn wangen. Bij het derde stuk komen de dragers naar voren, we gaan staan. Volgen even later de uitvaartleider mee naar buiten. Hij heet Tommy Hilfiger, tenminste, zo staat het op de zijkant van zijn bril geschreven. De jonge heer Degenkamp heeft zijn mooie lange zwarte jas helemaal tot boven dichtgeknoopt. Harde haartjes wetgel. Daar krijgt de wind geen vat op. Bij het graf spreekt Tommy ten afscheid: 'Mag ik u voor een kopje koffie uitnodigen? Hij gaat nu aan zijn langste reis beginnen.' We hebben allemaal een schepje zand geworpen. We merken op, dat er rond het graf een bijna perfecte windstilte heerste, waarna we in de stormwind nog lang niet aan onze laatste reis beginnen.


© voor het verslag: F. Starik



+

woensdag 4 januari 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 137
I.M. Salojzija Vis-Kandus, 12 maart 1920 – 17 december 2011
De Nieuwe Ooster, donderdag 29 december 2011
Dichter van dienst: Menno Wigman

Het komt zelden voor dat er in de laatste dagen van het jaar géén eenzame uitvaart wordt aangemeld. Er wordt deze keer gelukkig ruim de tijd gegeven, de uitvaart wordt al op 23 december aangekondigd – er is nog gelegenheid om iemand te bellen voor men aan het kerstdiner is aangeschoven. Iemand. Astrid Bussink komt met haar ploegje voor 'Het uur van de wolf' de uitvaart filmen, haar laatste, zo is beloofd. Dat betekent, onder andere: geen Neel, geen Anneke, geen Eva. Ik denk Maria, maar die gaat op vakantie. Aha. En ze is al eens gefilmd. Menno Wigman. In de voorbereidingen voor de documentaire heeft Bussink Wigman al gesproken. En hij was toen enthousiast over haar idee om oude fotoalbums te filmen, fictieve, vergeten levens. In plaats van de uitvaart zelve, was het toen nog. Hoe dan ook: Menno is beschikbaar. Hij schrijft:

"Al op kerstnacht begon ik aan een gedicht voor Salojzija Vis-Kandus, een Tsjechische vrouw die in de zomer van 1945 naar Amsterdam kwam en daar op dinsdag 21 december overleed. Salojzija, die in het dagelijks leven Slawa werd genoemd, werd 91 jaar. Haar Marokkaanse buurvrouw heeft zeventien jaar lang ‘met heel veel liefde’ voor haar gezorgd. En haar dochter, vertelde de buurvrouw, ‘had zich geen betere oma kunnen wensen’.

Omdat Marokkaanse vrouwen geen uitvaart mogen bijwonen en omdat de enige twee familieleden van Slawa niet uit Slowakijke wilden overkomen, waren er geen aanwezigen bij haar uitvaart.

Anders dan gebruikelijk bij eenzame, soms anonieme doden was de woning van mevrouw Vis-Kandus ‘pijnlijk netjes’. In Extreme overlast. Portretten van op drift geraakte levens schrijft Paul Teunissen van het Leger des Heils: ‘Aan iemands slaapplaats is de mate van verval te zien. Slapen ze eenmaal op de bank, dan is het goed mis. Uitkleden doen ze zich dan ook vaak niet meer. De kleren die ze aanhebben, dragen ze al maanden.’

Niets van dat alles bij Slawa. Ze zag er tot op hoge leeftijd buitengewoon verzorgd uit en stond er op dat haar woning een toonbeeld van netheid was – hoe weinig bezoek ze verder ook ontving.

Tijdens het doorzoeken van haar woning ontdekte een gemeenteambtenaar dat Slawa steevast het saldo van haar bankafschriften had weggeknipt. Toen ik dit hoorde moest ik onmiddellijk aan de grote Arthur Schopenhauer denken, die zo achterdochtig was dat hij zijn zakelijke notities onveranderlijk in het Latijn en Grieks schreef. Uit angst voor dieven verborg hij zijn waardepapieren en rentecoupons altijd in oude brieven en muziekboeken.

Toen ik met Slawa’s buurvrouw over het angstvallig wegknippen van haar banksaldo sprak, moest ze hartelijk lachen en zei ze dat ze niet eens wist dat er nog papieren bankafschriften bestonden. Ik dorst haar niet te vertellen dat ik ook nog altijd graag bankafschriften ontvang, al moet ik daar van de immer vriendelijke ING voor bijbetalen.

Ik schrijf dit op 30 december 2011. Over een week zal de ING mij een eindafschrift over het voorbije jaar sturen. Ook bij Slawa zal nog één keer een jaarrekening op de deurmat vallen. Nog even en er zal een nieuwe huurder in haar woning trekken. Nog even en er zullen geen papieren bankafschriften meer bestaan.

‘De dood maait maar door, onvermoeibaar als hij is,’ schrijft Schopenhauer. De toekomst ook.

Dat Slawa zacht en zonder herinnering moge slapen."

Schrijft Menno Wigman, dus, op mijn verzoek om de contouren van deze uitvaart vast te schetsen, opdat ik er de komende dagen zelf minder werk aan zou hebben, nadat de uitvaart daadwerkelijk plaatsvond. Vergelijkbare woorden had hij al gesproken in de kleine aula, voorafgaand aan zijn gedicht voor Slawa. De uitvaartleider had daarvoor ook al gesproken. 'Met muziek, woorden en onze aanwezigheid gedenken wij Salojzija Vis-Kandus,' had hij gezegd. 'En dan geef ik nu het woord aan Menno Wigman.' Dat staat mooi op de film. Menno had de muziek uitgezocht. Kachatoor Avedissian: 'Berceuse' uit 'Oratorium In Memory Of The Armenian Genocide Of 1915', gevolgd door Maurice Ravel: 'Le jardin féêrique' om te eindigen met Eric Satie, 'Gnossiene' nr. 5. Van Bokhoven was er, in gezelschap van chef Kiewik. En Bianca Sistermans, de fotograaf die mij als stadsdichter anderhalf jaar lang volgde.

'Als je ooit een eenzame uitvaart wilt fotograferen, moet je het nu doen: deze uitvaart is toch al bedorven, omdat hij gefilmd wordt.' Nu is ons gezelschap compleet. Van Bokhoven heeft zelfs een koffer voor de cameraploeg gedragen. We zwijgen hartstochtelijk. We doen precies dat wat we moeten doen. Stilzitten, luisteren en zwijgen. Nergens speciaal naar kijken. Niet uit een ooghoek controleren of je in beeld bent, of je onopgemerkt een stukje kunt gaan verzitten, je hebt ineens een verschrikkelijke jeuk boven op de je hoofd gekregen. Je zou wel willen hoesten. Je slikt. Je kunt jezelf horen slikken. Het eerste muziekstuk wuift voorbij. De uitvaartleider zegt dat Menno Wigman zal spreken. Menno leidt zijn gedicht in.

Eindafschrift

Ze zeggen dat u pijnlijk netjes was.
Nu rust u keurig in een houten jas,
ontglipt aan meer dan negentig jaar zonlicht.

Ze zeggen ook dat u jaar in jaar uit
het saldo van uw bankafschriften heeft
geknipt. Voor wie? Voor wat? Ik ruik een angst,

een scheve angst en ook veel achterdocht.
Het zijn mijn zaken niet, dat spreekt. Ik hoop
alleen maar dat u dankbaar heeft geleefd

en onbevangen tot het duister treedt.
Straks stuurt de ING een eindafschrift.
Uw diepste angsten zijn allang gewist.


© Menno Wigman



Menno vouwt zijn gedicht in drieën, steekt het in een envelope, likt die dicht, legt de brief dan op de kist, samen met de bos witte rozen die hij voor mevrouw Vis heeft meegebracht. Gaat weer zitten. De cameraploeg neemt een andere positie in.

Bij het laatste nummer vraagt de uitvaartleider ons om te gaan staan. We luisteren Satie, staande, het hoofd licht gebogen, wachtend op het einde van de muziek, wachtend tot de deuren van de aula opengaan en de jonge, studentachtige dragers in ganzenpas binnenkomen, keurig reageren op de gemompelde, gedetailleerde, beknopte bevelen van de chef: kwartslag links. Hoed. Buiging. Kwartslag rechts. Kist. Heren alstublieft. Daar verdwijnen ze.

Wij blijven achter. Mevrouw zal worden gecremeerd. Zo luidde haar verzoek. De cameraploeg volgt de kist. Wij stappen naar buiten om te roken. Later die middag zal men die prachtig onderhouden woning bezoeken om te laten zien hoe mevrouw Vis-Kanduz daar woonde, in de Cornelis Outshoornstraat in Geuzenveld, een aanleunwoning bij een verzorgingshuis. Keurig. Tot die laatste maand in het ziekenhuis. Het was volbracht, haar leven was voltooid, het was af.


voor het verslag: F. Starik.



+