UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

donderdag 11 augustus 2011

Eenzame uitvaart nummer 133

Maandagmiddag belt Van Bokhoven. Hij vraagt of ik een pen bij de hand heb. En papier. Het hoeft maar een klein papiertje te wezen, zegt hij erbij. Er is maar weinig te vertellen. Het gaat om een naamloze man, gevonden op 29 juli 2011, in een rioolput aan de Cruquiusweg, ter hoogte van nummer 90. Het lichaam verkeert in verregaande staat van ontbinding. De begrafenis is geregeld op donderdag 11 augustus, om 11 uur op Sint Barbara. Van Bokhoven heeft die dag de directeur van de Dienst op bezoek. Die zal hem vergezellen, vermoedt hij. 'Baas boven baas,' verzucht hij. Mahmood heeft vakantie. Nu moet hij alles alleen opknappen.

Ik had erover gelezen, over de man die in een rioolput was gevonden. Als ik hem google, kom ik steeds hetzelfde filmpje tegen waarin een graafmachine grote happen prut uit de put schept, waarop politiewoordvoerder Ellie Lust vertelt dat medewerkers van een rioolbedrijf iets verdachts hebben gevonden, iets dat op een menselijk stoffelijk overschot leek, waarna die graafmachines de prut eromheen voorzichtig hebben weggenomen, waarop moest worden vastgesteld dat het inderdaad om menselijke resten gaat. 'Dat men er twee dagen voor nodig had om vast te stellen of het hier om een man of een vrouw gaat, vertelt wel iets over de staat waarin het overschot verkeerde,' voegt ze eraan toe, en natuurlijk dat ze verder, in het belang van het onderzoek, niets kan meedelen. Het filmpje duurt amper vijfenveertig seconden. De meeste kranten plaatsten er een klein berichtje over waarbij de kop vrij nauwkeurig met de inhoud van het gehele bericht overeenstemt. Lijk gevonden in rioolput. En dat men niet weet hoe het lijk daar is terechtgekomen. Dat men hoopt dat forensisch onderzoek een identiteit zal opleveren. Dat doet het forensisch onderzoek dus niet.

Ik bel een paar dichters. Men geeft niet thuis. Een hunner suggereert: probeer Komrij. Ik bel Gerrit Komrij, ik heb hem zondag nog op een terras in Deventer zien zitten, bij de boekenmarkt. Ik liet hem de ouderwetse wandkaart zien die ik zojuist had aangeschaft: Het verheerlijkt leven van Jezus: 'Hij is verrezen van de doden, en ziet, hij gaat u voor naar Galilea, daar zult ge Hem zien.' In ruil daarvoor haalde hij een boekje uit zijn tas getiteld: 'Hebben dieren verstand?' Het zou zomaar kunnen dat Komrij nog een paar dagen hier blijft. Nu hij toch hier is. Maar hij neemt zijn telefoon niet op. Ik spreek in, vertel van de dode, geef hem tot zes uur om terug te bellen. Hij belt niet terug. Waarschijnlijk zit hij al in een vliegtuig terug naar Portugal. Komrij publiceerde een paar jaar geleden de omvangrijke Encyclopedie van de stront, Kakafonie. Een man met verstand van zaken. Mijn ideale kandidaat. Ik pak het boek uit de kast en verdiep me in het onderwerp. Later die avond probeer ik nog een paar dichters. Een zit er midden in een scheiding, huis kwijt – de hele verdrietige toestand. Ik voel me schuldig, dat ik juist nu met mijn vraag kom en laat het erbij.

Dinsdag belt Van Bokhoven nog een keer. Hij zal toch niet naar de uitvaart komen. Te druk, nu Ali er niet is, hij haalt het niet. Ik zal er dus helemaal alleen voor staan. Donderdagochtend. Ik drink mijn koffie en doe mijn dagelijks gevoeg. Print mijn gedicht twee keer uit, een keer voor meneer Degenkamp, een keer voor de eenzaamste aller doden. Zodra ik mijn woning verlaat begint het te regenen. Aangekomen op Sint Barbara staan de dragers bij de poort, Degenkamp beent juist in de richting van de aula, en terwijl het regent breekt ook de zon door. 'Nou, wat is het?' vraag ik hem. 'Kermis in de hel,' antwoordt hij.

In de koffiekamer tref ik drie rechercheurs van de politie, twee hippe dertigers, een man en een vrouw, een wat oudere man, die me zwijgend opneemt, alsof ik eigenlijk in overtreding ben. We schudden handen. Even later treden er nog twee rechercheurs binnen, opnieuw jonge mensen, man en vrouw, in de bloei van hun leven zou je zeggen, had de man niet zo bleek gezien, getooid met een nadrukkelijke bril, de vrouw van het onopvallend aantrekkelijke soort. Ze vertellen dat het toch een bijzondere zaak is. En dat ze nog steeds geen idee hebben wie het zou kunnen zijn. Wel is er het vermoeden dat de man wellicht van Aziatische afkomst is. Maar een leeftijdsindicatie kunnen ze niet geven. Misschien dat het eerder verrichte forensisch onderzoek nog informatie gaat opleveren. Dat zullen ze niet uitsluiten. Veel meer valt er niet te zeggen. Ik ga naar buiten om te roken. Daar tref ik de uitvaartleidster in gezelschap van Degenkamp, die zegt dat hij door AT5 is gebeld, dat ze uitvaart willen filmen. Hij heeft ze doorwezen naar Uitvaartcentrum Zuid, naar de Dienst, die moeten daar toestemming voor geven. Hij vindt dat er veel gefilmd wordt, de laatste tijd, ik stem daarmee in, er wordt veel te veel gefilmd. We wachten af. Dan zal er waarschijnlijk toch wel iemand van de Dienst komen, verwacht ik.

Even voor elven arriveren de jongen en het meisje van AT5. De jongen stelt zich voor met de naam van de zender. 'Grappig dat u toevallig precies zo heet,' zeg ik, maar daar hoeft hij niet om te lachen. Degenkamp vraagt nog maar eens of de Dienst hier werkelijk toestemming voor heeft gegeven. 'Nee, de politie,' zegt het meisje, 'we hebben het aan Ellie Lust gevraagd. Die vond het goed.' Dat is meneer Degenkamp niet genoeg. Hij schetst de driehoek die volgens hem verantwoordelijk is. Mobieltjes komen tevoorschijn. Een belronde volgt. Maar niemand heeft bezwaar. Inmiddels is het ruim elf uur geworden. 'Zet u de camera maar vlug binnen,' zegt meneer Degenkamp, 'dan kunnen we beginnen.' De uitvaartleidster zal ons na het eerste muziekstuk welkom heten en vertellen waarom we hier bijeen zijn. Dan zal ze na het tweede muziekstuk de dichter het woord geven. Dat is wel zo duidelijk voor de televisie, vindt meneer Degenkamp. Ik heb geen muziek meegenomen, ik zou niet weten wat hier toepasselijk is. De uitvaartleidster houdt het op het veilige drie keer licht klassiek. Zo treden we binnen. Alle politie kiest voor het derde bankje op rechts; ik neem moederziel alleen in het voorste bankje links plaats. De uitvaartleidster blijft terzijde van het gangpad staan. Spreekt kort na het eerste muziekstuk, nodigt me uit na het tweede. Zonder verdere omhaal lees ik mijn gedicht.


PUT

Over hoe we onze maaltijd toebereiden
zijn bibliotheken volgeschreven, hoe
al dat verukkelijks ons weer verlaat
we willen het niet weten. Niets weten

dan dat je bent gevonden en waar en niets
liever dan niet daar waar wij ons allemaal
ons leven lang gedachteloos op dagelijkse
basis achterlaten: altijd achterom ziend

of dit nu alles is of juist heel veel. Al wat ons
verlaat. En hoe we ons verbonden weten in
die ondergrondse darmen van de wereld.

Aangesloten op ons lichaam, hoe dan ook,
die zak vol stront en botten. We produceren niets
dan afval, slijk. We zijn ons liever kwijt dan rijk.


Ik vouw mijn gedicht in vieren, buig voor de dode, schuif het gedicht onder het bloemstuk en buig ten tweede male. Nu ik bij de kist sta, kan ik hem ruiken. De geur vergezelt me mee mijn bankje in als ik weer ga zitten. Na het derde muziekstuk komen de dragers naar voren. Alles zoals te verwachten en te voorzien. Achter de kist aan, zwijgend. Opnieuw begint het te regenen. Plaatsen kist. Moment van stilte. Kist daalt. Schepje zand. We wandelen terug. Bij de aula nemen de rechercheurs afscheid. Ze hoeven geen koffie, het heeft allemaal wel lang genoeg geduurd. Een van de dames merkt nog op dat ze het keurig vindt, dat het zo wordt gedaan, met een gedicht erbij. Of dat al lang zo is, wil ze ook nog weten. Dan weet ze genoeg. Bij de koffie klets ik wat na met Degenkamp en de uitvaartleidster. Ik geef Degenkamp het andere exemplaar van mijn gedicht, voor de uitvaartleidster is er geen kopie voorhanden. Ik beloof het haar te mailen. 'Apart,' recenseert Degenkamp het vers, nadat hij het heeft nagelezen en beveelt me vervolgens aan, het afgescheurde stukje papier waarop de uitvaartleidster haar e-mailadres heeft geschreven en dat ik in het borstzakje van mijn colbert heb geschoven, iets hoger uit het zakje te laten steken. Dan heb je een soort van rafelig pochet. Braaf draag ik dat huiswaarts. Nu geen regen meer.


© voor gedicht en verslag: F. Starik




+

maandag 1 augustus 2011

Eenzame uitvaart nummer 132

Bij terugkeer van mijn korte vakantie, ze doen het erom, vind ik in mijn mailbox het gedicht en verslag van eenzame uitvaart nummer 131 van de heer Westerhout, die door Wim Brands in mijn afwezigheid werd voltrokken, alsmede een doorgestuurde mail van Ali Mahmood, betreffende de volgende eenzame dode. Hij schrijft ongeveer dit: 'Dhr. Hans Donker is geboren op 09/09/1933 te Amsterdam. Wonend op het adres Burgemeester Hogguestaat x. Dood aangetroffen in zijn woning door de politie op 18/07/2011 (hij heeft daar waarschijnlijk sedert 15 juni 2011 dood gelegen). Gescheiden en geen kinderen. Heeft een broer (Kees). Is benaderd door de politie. Hij gaf aan al tientallen jaren geen contact meer met hem te hebben. Hij wil er verder niets mee. De overledene was een soort kluizenaar. Begrafenis is geregeld op maandag 01/08/2011 om 9:00 uur op Sint Barbara.'

Vrienden van mij hebben daar gewoond, in de Burgemeester Hogguerstraat. Toendertijd tot hunner vriendenkrings' verbijstering. Een zelfmoordflat, oordeelde men eensluidend, gelegen in een zelfmoordbuurt, weliswaar gesitueerd aan de Sloterplas, maar zelfs dat water werd wantrouwend bekeken: het zou wel ijskoud wezen, en vol van beesten. Het water was eenvoudigweg te groot. Het omringende groen neigde naar zwart. Schaambosjes. Boodschappen deed je er bij het benzinestation, zo'n buurt. Brede wegen. Hoge flats met heel veel leegte ertussen.

In precies die flat waar mijn vrienden hun voormalige distributiewoning kochten huisde meneer Donker. Honderden identieke woningen, met een opmerkelijk groot aantal binnendeuren, de keuken met uitzicht op de galerij en een parkeerterrein, en in de verte, vanuit woon- en slaapkamer dus, die natte plas. Ik heb meteen een aanknopingspunt voor het gedicht, dat ik, die vrijdagmiddag bij terugkeer uit Macedonië, begin te schrijven, nog voor ik al mijn mail gelezen en beantwoord heb. Eenzame uitvaarten hebben een voorkeur voor de twee weken per jaar, dat ik weg ben van mijn post. Vrijdagmiddag, maandagochtend. De tijd dringt. Maar zodra ik aan wegrijdende auto's in de regen denk, valt het kwartje. Ik mail wat heen en weer met Wim, over zijn uitvaart, over de mijne, in aantocht. 'Het gedicht van een man die blij is dat hij weer thuis is,' vindt Wim. Feels like home. Nu de muziek nog. Ook die keuze komt daarop voorspoedig tot stand.

Maandagochtend, mooie zomerdag, eindelijk eentje, schijnt het. Op St Barbara staan acht dragers klaar, een groot bloemstuk prijkt op de kist, er is dus geld nagelaten. De oude heer Degenkamp heeft een nog modernere bril op dan de vorige keer dat ik hem sprak. Zijn afscheid stelt hij voorlopig nog even uit: zou dat in augustus wezen, zeg maar nu, dan werd de datum vooralsnog bijgesteld tot 'het einde van het jaar'. Dat zullen we dan ook nog wel halen, grinnik ik. Als ook Ali is gearriveerd, gaan we naar binnen, maar niet voordat de uitvaartleider gemopperd heeft dat de mensen tegenwoordig allemaal te laat komen, op begrafenissen, het is gewoon verschrikkelijk. Wij zijn allemaal op tijd.
Ali komt naast me zitten, op rechts, in het voorste bankje, met een handgebaar noodt hij me naast hem plaats te nemen, de dragers hebben aangegeven dat ze 'hier' wel even wachten, buiten de aula, alleen de uitvaartleider is mee naar binnen gekomen, zit helemaal achterin de zaal.

Randy Newman zingt 'Feels like home'. If you knew how lonely my life has been…


PARKEERPLAATS

Ik keer mij af van het keukenraam. Dit uitzicht,
mijn uitzicht. Een galerij, de aandrang tot parkeren.
Als ik in mijn gang ga staan, kan ik zo tien deuren
opendoen en ook weer dicht, en telkens binnen blijven

mijn vrienden, ik noem de deur naar het toilet, de hoge
nood, het verlangen schoon te worden, de voederstek,
daar kom ik net vandaan, de meterkast, die mijn bestaan
in cijfers vat, de slaapkamer waarin ik waak, des nachts

wanneer de slaap niet komen wil, het uitzicht op de Sloterplas,
dat zwarte, koude gat, tegen de ochtend tot grauw verkleurend
door bomen omzoomd, ik haat het, stil. Ik keer mij af van uitzicht
naar inzicht: ik ben, het zij me verschoond, zoals ik eerder zag

vanuit mijn keukenraam, de droge plek
die even achterblijft wanneer een auto wegrijdt
van zijn plaats, wanneer het regent, de minimaalste
variant van een herinnering, ik ben die vlek.



Ik zie alleen Mahmood maar zitten, in de zaal, lees mijn gedicht met mijn gezicht op het papier gericht, doe mijn best de erin gelegde klank zo duidelijk mogelijk over te brengen, twijfel halverwege aan de hele onderneming, ik vind dat het gedicht erg lang duurt, alsof het te veel woorden zijn, maar sla me er dapper doorheen, werk naar het vertragende einde toe. Dat bereikt hebbende, buig ik voor de dode, die ik al die tijd licht geroken heb, ten teken dat hij werkelijk aanwezig is, schuif mijn gedicht onder het boeket, aai even over de kist, ga weer zitten.

Bettye Lavette zingt 'Salt of the earth'. Brengt haar toost uit op de hardwerkende mensen, op de van geboorte eenzamen, ze heft haar glas op de goeden en de slechten, ze drinkt op het zout der aarde, terwijl de dragers binnenkomen, bij de kist gaan staan, schouderen, en terwijl het klokje van St Barbara gaat klingelen, stappen we het zonlicht in, op weg naar het einde. Degenkamp, voorop, naast de uitvaartleider. Er wordt niet gesproken. Mahmood en ik sluiten de rij. Als de kist geplaatst is, op een nieuwe graflift zie ik, er zit nog een sticker op de metalen legger, waarmee men de kist eenvoudig naar voren zou kunnen rollen, had meneer Degenkamp dat hulpstuk niet voorafgaand verwijderd. Er moet getild worden. Als de dragers met baar en hoed verdwenen zijn, knikt de uitvaartleider ten teken dat de kist mag zakken. De kist zakt. Degenkamp geeft het schepje aan, dat eind oktober op het omslag van Een steek diep zal prijken, de tweede bundeling eenzame uitvaart-verslagen, die tegen de tijd dat er afsheid genomen dient te worden van de oude heer Degenkamp, zal verschijnen. Op de terugweg kletsen we over het schepje, dat het handvat een beetje los zit, en hij vertelt hoe men dat kan herstellen: door het schepje een nacht in een emmer water te zetten. Dan zuigt de steel zich vol en past het weer precies. Hij tikt er een grapje over het tegenvallende zomerweer achteraan. In de koffiekamer gaat het gesprek verder over zijn pensioengat, over het ene bestuur, dat nooit premies heeft afgedragen, het volgende bestuur dat het woord 'nooit' bij een voorstel om te komen tot een aanvaardbare pensioenregeling schreef en het laatste bestuur, dat tenslotte met hem overeenkwam dat hij voor een redelijk bedrag zijn huidige dienstwoning kan blijven huren, tot de dood erop volgt, en hij genoegen zal moeten nemen met een aanzienlijk krappere, laatste, windstille woning elders ter plaatse. Daarna fiets ik terug mijn eigen, andere leven in, maak vroeg in de middag een fles champagne open, omdat ik nog moet drinken op de hardwerkende mensen, op diegenen die al eenzaam worden geboren, op de mensen die verloren zijn en zich toch geborgen weten, of niet.

© voor gedicht en verslag: F. Starik






+