UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

dinsdag 21 februari 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 141

I.M. Marco van Moock
begraafplaats St. Barbara, dinsdag 21 februari 2012, 10 uur 's morgens
dichter van dienst: F. Starik

Marco van Moock werd geboren in Stuttgart op 16 juli 1964. Hij was ongehuwd, geen kinderen, geen familie, in Nederland niet en in Duitsland niet. Marco had de Nederlandse nationaliteit, maar hij staat hier nergens ingeschreven. Stuttgart, een industriestad in het zuiden van Duitsland, Mercedes Benz komt er vandaan, en Porsche, de filosoof Georg Hegel. In 1988 won PSV er de Europacup.

Hij werd in een benedenwoning aan de Rombout Hoogerbeeststraat, die hij deelde met vier anderen, net als hij 'gebruikers', drugsverslaafden dus, door de politie gevonden op 7 februari 2012, om tien over twaalf 's middags. 'Ongeveer,' vertelt Ali Mahmood die de melding doet, erbij: ongeveer om tien over twaalf dus. De politie kwam in actie naar aanleiding van een anonieme brief. 'Dat weet ik verder ook niet,' vult hij ongevraagd aan, omdat hij wel aanvoelt dat dit detail aanleiding tot vragen kan geven. Een anonieme brief.

Een medebewoner, denk je dan. Want een lijk, dat wil je niet in huis houden. En je kunt het ook niet zelf opruimen, daar komt zeker gelazer van. Maar waarom, als huisgenoot, niet gewoon een ziekenhuis gebeld, een ambulance, de politie desnoods: gisteren deed hij het nog, en vanmorgen was hij dood. Sorry. Een brief doet er toch zeker een dag over. Daar moet dan weer een postzegel op. En al die tijd zit je er maar mee. Mahmood meldt het lichaam niet is te zien: het lichaam is verkleurd. Misschien vanwege dat gebruik, want erg lang zal hij niet dood hebben gelegen daar, tussen die vier anderen in de kleine woning in.

Ik bel Neeltje Maria Min, die geeft niet thuis. Wel beschikt ze over de moderne zegening van een antwoordapparaat, maar ik spreek niet in. Ik besluit dan even naar het huis te lopen, al weet ik eigenlijk al precies wat ik zal krijgen te zien: een wat stille, onopvallende straat bij mij in de buurt. Ik kom er dikwijls langs gefietst. Tegenover het huis een armoedige snackbar, die, hoe toepasselijk, in junkfood doet. Maar op Googlemaps oogt de woning keurig, al zijn de witte gordijnen zorgvuldig toegeschoven. Zou ik ook doen, als ik in een benedenhuis woonde. Ik wil ook niet voordurend gezien worden terwijl ik lief zit te typen, in mijn kamerjas door mijn woning scharrel.

Het huis is er niet op vooruitgegaan sinds Google langskwam, al van enige afstand zie ik dat de nette gordijnen vervangen zijn door ooit kleurige lappen, die voor de ramen zijn geprikt. Voor een raam prijkt een gouden kikker, alsmede een deels uit zijn omlijsting gevallen aquarel van iets wat als een tempel zal zijn bedoeld, en een exemplaar van de Bhagavad Gita, het wereldverzakende heilige geschrift. De voordeur is met een hangslot vergrendeld, kennelijk zijn ook de overige bewoners vertrokken, vrijwillig of gedwongen. Ook de omliggende woningen tonen sporen van tijdelijke bewoning, kraak of anti-kraak; spaarzaam en voorlopig gemeubileerd, kozijnen in staat van ontbinding. Bij snackbar Michael hangt, erg optimistisch voor de tijd van het jaar, een grote rode OLA-vlag buiten, tot op de draad versleten. Binnen eet een man een donker uitgevallen bak patat. Die Michael weet hoe een man zijn patat lust.
Dinsdagochtend, bewolkt, waterkoud. Tien over half tien kom ik gelijk met Ali de begraafplaats opfietsen, juist achter de lijkwagen aan, die vroeger dan gebruikelijk is. 'Druk, onderweg zeker,' veronderstelt Ali. Ik overhandig de cd die ik heb meegebracht aan de uitvaartleider: Leonard Cohen, Old Ideas. Nummer 5, nummer 3, nummer 7, in die volgorde, wijs ik. Om tien uur precies komt de uitvaartleider ons halen. 'Heren,' zegt hij. Mahmood gaat op rechts zitten, tweede rij. Ik schuif op links de eerste rij in. Evenwicht, al zitten we nu eigenlijk verkeerd om. De dragers staan achter in de zaal. Leonard zingt, plechtig. 'It's a shame and it's a pity. I know you can't forgive me but forgive me anyhow.' The ending got so ugly. Dan sta ik op, buig voor de kist, leid mijn gedicht in met wat ik van Marco weet en spreek, even traag als de oude meester, al even plechtig.


GEEF NIET THUIS, NOOIT

Een man moet zich niet thuis geven,
nooit. Beter is het, verborgen te leven,
zonder dat iemand het merkt. Schuil
in de kerk van je belachelijke gedachten

in de kerk van het schamel verwachten
de fix van het moment, de man op de brug.
Kostverloren, je kunt niet verder, en ook
niet meer terug. Huil! Als slaaf geboren

en als slaaf gestorven. Waar je vandaan
kwam maken ze keiharde auto's en hier
kom je naar toe om zinloos kapot te gaan
in een huis zonder bel en zonder jouw

naam op de deur. Omdat het, met of
zonder jou, allemaal toch wel gebeurt.
Nacht. Kom en ga als een dief. Niemand
schrijft een laatste brief. Zegt dag.


© F. Starik

En die niemand, dat ben ik. Ik vouw mijn brief in vieren, leg even mijn hand op de kist en schuif het papier dan onder de bloemen. 'Show me the place /Where you want your slave to go / Show me the place / I've forgotten, I don't know' zingt Cohen, en nu ik die tekst zo noteer weet ik het weer, de cd heeft gedurig meegedraaid bij het schrijven van het gedicht. Geef niet thuis, nooit. En dan is er verzoening: Come Healing. 'And let the heavens hear it / The penitential hymn / Come healing of the spirit / The healing of the limb.' Body, mind, reason, heart, altar, name: come healing. Zo verlaten we de aula, de jonge meneer Degenkamp die zich nog niet heeft laten zien voorop met de uitvaartleider, dan de kist, Mahmood en ik daar achter. Bij het graf wordt niet gesproken. De uitvaartleider wijst simpelweg op het tolletje, Degenkamp zet zijn stok erop en dan zakt de kist. De uitvaartleider knikt, Degenkamp schept zand, we werpen een schepje, Mahmood een, ik een, we buigen opnieuw. Als ik de uitvaartleider aankijk, zegt hij: 'Zullen we dan maar een kopje koffie nemen?' Van een indrukwekkende eenzaamheid is het, van goden en mensen verlaten. Dat gaan we doen. We drinken koffie. Als we afscheid hebben genomen en terug naar de fietsen lopen zegt Mahmood plotseling: 'Meneer Starik, ik was een beetje boos op jou.' Ik trek mijn wenkbrauwen op. 'Dat staat in uw boek,' vervolgt hij, 'wacht, ik heb het op een papiertje geschreven. Ja, hier staat het.' Hij toont me een opgevouwen post-it velletje waarop in blokletters EEN STEEK DIEP geschreven staat en daaronder 'die weet nooit iets'. En daar gaat het om. Die. In combinatie met weet en nooit iets. Als de mensen dat lezen zullen ze denken dat het aan zijn afkomst ligt, dat hij niks weet, dat hij daar niet op zijn plaats is. 'Welnee,' zeg ik, dat is een grapje dat door het gehele boek heen speelt, dat als ik hem iets vraag er dikwijls het stellige antwoord 'dat weet ik niet' volgt, met de nadruk op dat en weet. Dat weet hij wel, en ook dat ik het niet zo bedoeld heb, maar toch, hij had al een tijd naar een gelegenheid gezocht om mij dit te vertellen. Hij zegt dat ik een goede vriend ben, een kennis, een collega, hij zoekt naar een juiste typering van onze relatie. Maar toch, vindt hij: 'Het staat er zo hard.' Hij vertelt erbij dat eerst Kembel, en later Kerstens, hem altijd de instructie hadden gegeven om maar niet teveel te vertellen, en dat daar nu onder Bert wat gemakkelijk over wordt gedacht. 'Vroeger had ik nooit verteld dat iemand verslaafd was.' En nu wel. Dat is waar.

Ik zeg dat dit de dichter helpt, om zich een beeld te vormen, net zoals het fijn is om een adres te weten, dat je ergens heen kunt gaan. Dan nemen we nogmaals afscheid. Mahmood fietst in hoog tempo weg, ik volg in het trage tempo dat je van Leonard Cohen zou verwachten: 'Going home / Without my sorrow / Goning home / Sometime tomorrow / Going home/ Without my burden / Going home / Behind the curtain / Going home / Without the costume / That I wore.' We laten Marco achter.



© voor gedicht en verslag F. Starik, dinsdag 21 februari 2012



+

donderdag 16 februari 2012

Eenzame Uitvaart nr. 21, Antwerpen, P.D.

11-02-2012 | ANTWERPEN, BEGRAAFPLAATS SCHOONSELHOF, LIES VAN GASSE

Mevrouw P.D. is op 15 november 1936 geboren te Antwerpen en in RVT St. Anna overleden op 28 januari 2012. Haar uitvaart vond plaats op begraafplaats Schoonselhof in de ochtend van maandag 6 februari 2012. Dichter van dienst was Lies Van Gasse.

De dag voor de uitvaart van mijn grootvader rolde de mail van het uitvaartbedrijf binnen die melding maakte van een nieuwe eenzame uitvaart. Wat al dagen het nieuws beheerst, houdt ook ons in de ban: de extreme koudegolf die het land bevriest. We stampen onze voeten warm op het kerkhof naast de Basiliek van Edegem en herhalen nogmaals dat hij niet van sneeuw of koude hield, dat het misschien goed is dat hij nu is gegaan; liefdevol ingeslapen voor de koude op zijn deur sloeg, de ijsplekken hem nog meer aan het wankelen brachten. Bij min vijftien graden moet het snel gaan voor de begrafenisondernemer, de grond bevriest. Er is nog tijd voor een kort woordje aan het graf, desgewenst kan men even het hout vasthouden van de eenvoudige kist die hij had verzocht – zelfs de handvatten zijn er afgeschroefd -, maar dan strompelen we langs het pad naar de koffietafel. In een in kilometers en omstreken bekende zaal waarin al een eeuw wordt gelachen en gehuild in het clichématige decor van verkleurd bloemenbehang en houten lambrisering aan de muren, grote potten sanseveria’s voor de ramen en anonieme schilderwerken. Er was veel volk, zeggen we tegen elkaar. ‘De mensen kwamen zeggen dat het een mooie dienst was.’

Dat was zo, het was een mooie dienst geworden waarin we persoonlijke dingen vertelden, onze zorgvuldig gekozen muziekstukken werden gedraaid waaronder een walsje van Brahms ergens tussen die en die tekst. Zodat de mensen bij het luisteren van ‘Walz in As groot, Opus 73′ even, niet erg lang, nog geen minuut en een half, konden stilstaan bij het leven of bij zijn dood of bij de verwarming in de kerk die niet goed leek te werken.
De Dali-achtige figuur die in de authentieke Vlaamse zaal zwijgzaam de koffie schenkt en de manden met pistolets aanvult zal mevrouw P.D. niet krijgen na haar uitvaart. Ik sms’te Lies Van Gasse met de vraag of zij een gedicht kan schrijven voor de eerste eenzame uitvaart van dit slecht gestarte nieuwe jaar. Mijn hoofd staat er niet naar en ook op de volgende dag, wanneer de sneeuw met stevige vlagen de stad toedekt en de grootste monsterfile creëert, zit de eenzame uitvaart van mevrouw P.D. ver in het achterhoofd maar op zaterdag denk ik eraan te bellen naar het rusthuis waar ze is overleden. Van de uitvaartfirma kreeg ik enkel te horen dat ‘mevrouw totaal geen familie heeft en ook nooit bezoek kreeg’ en dat ze was gescheiden.

Uit ervaring weet ik dat het verplegend personeel in een rusthuis vaak ook niet meer weet dan de haarkleur en of mevrouw of meneer al dan niet in een rolstoel zat. Maar deze keer heb ik meer geluk. Het diensthoofd van de afdeling waar mevrouw P.D. lag vraagt me om tien minuten later terug te bellen wanneer ze een lijstje heeft klaargemaakt en dat lijstje blijkt nog erg lang te zijn. Ze somt heel wat op en geeft me de tijd om het punt per punt netjes te noteren in mijn zakagenda. Mevrouw P.D. luisterde erg graag naar muziek en hield, zo lang als het kon, van dansen. Mevrouw was een verwoede poetsvrouw en stond er zelfs op de bureaus van de verpleegsters te kuisen. Mevrouw had een sterk karakter, wist wat ze wilde maar was altijd heel vriendelijk. Mevrouw droeg geen nachtjaponnen zonder bloemenprint op want daar hield ze van, van bloemen, en nog het liefst in de kleur lila. En mevrouw had geen enkel grijs haar, ze had al haar zwarte haren nog en niet eens gekleurd!
Van haar verleden of beroepsactiviteiten heeft het diensthoofd geen weet en ik vergeet te vragen waarom ze nooit een bezoek kreeg, maar wanneer ik de telefoon neerleg besef ik dat dit een onzinnige vraag is; waarom iemand geen bezoek kreeg. Als ik alles naar Lies wil doorbellen krijg ik de voicemail dus spreek ik alles netjes in na de pieptoon maar binnen de minuut belt ze zelf terug en herhaal ik alle puntjes nog een keer terwijl Lies aan de andere kant noteert. Nu ik de checklist van mevrouw P.D. nog eens opdreun vormt er zich in mijn hoofd al een zwierig portret: een dansende dame in een bloemenjapon met ravenzwart haar.

Op maandag neem tram 24 naar Schoonselhof en arriveer om twintig voor tien aan terminus Schoonselhof waar ik in één van de bloemenzaken nog drie witte rozen koop voor mevrouw P.D. Lies staat al klaar aan de poort van de begraafplaats en merkt op dat ik misschien drie purperen rozen had kunnen kopen. Op de graven ligt nog een mooi sneeuwtapijt, in tegenstelling tot de binnenstad waar alleen nog maar grijze klonters herinneren aan wat was. Her en der zie je voetsporen van vogels en konijnen en ik zeg dat je mooi op de grachten zou kunnen schaatsen.
De man met het keurig onderhouden witte baardje op de kin doet deze dienst maar ik heb zijn naam niet onthouden of hij heeft die nooit meegedeeld. Hij vertelt dat hij de laatste maanden geen fazanten of patrijzen meer ziet en vermoedens heeft dat er stropers actief zijn op de immense begraafplaats.
‘De poort is ‘s nachts gesloten voor voertuigen maar langs het zijpoortje kan je altijd binnen. Koppeltjes komen hier ‘s nachts ook vaak. In de zomer, nu is het te koud.’ Lies zegt dat ze zich die gezelligheid onder koppeltjes op kerkhoven toch niet kan inbeelden. De man met het baardje is de enige die uit zijn wagen is gestapt, de andere dragers blijven in de warmte van de corbillard zitten.
‘Ik verzorg nu bijna alleen maar OCMW-uitvaarten’ vertelt hij. ‘Die zijn veel aangenamer om te doen.’
‘Aangenamer?’
‘Veel grappiger ook. Uitvaarten met veel volk en trammelant doe ik ook wel eens graag, maar de uitvaarten die we voor het OCMW verzorgen zijn gemoedelijker. Laatst deed ik er één waarbij het nichtje van de overledene de hele weg naar het graf moppen heeft zitten tappen.’ Ik verwacht dat er nu één van die grappen de revue zal passeren maar dat gebeurt niet. De bestelwagen met twee extra dragers komt aan en we besluiten met drie achter de corbillard te volgen naar het nieuwe perk. Onderweg tracht ik tegen de felle witte achtergrond fazanten te spotten die de jacht hebben overleefd.
‘Perk U ligt vol dus zijn we met een nieuw moeten starten: W1,’ zegt hij. ‘En het gaat snel, op twee weken ligt er al bijna een lijn vol.’ Een nieuw jaar, een nieuwe rij.
Aangekomen bij het perk en de kist op schragen gaan mijn bloemen op het deksel en doet de man met het baardje teken dat het aan ons is. Ik gebaar dat ik niets te vertellen heb maar dat Lies meteen kan overgaan op het voordragen van haar gedicht. Bij haar lezing die in volume erg gedempt lijkt door de sneeuw staar ik naar de eenvoudige kist met het deksel waarin bijna identiek dezelfde gouden bouten zijn gedraaid als bij de kist van mijn grootvader, maar bij deze kist zijn de handvatten bewaard gebleven.


De winter kwam als een hinde

en het dal trok.

We zongen voor het onbeschutte.

Uw man sliep als een boom

in een ander huis.

Toch verkleurden uw haren niet.

U had een scheur in het hart.

Niemand kwam ze lijmen.

Dus nu, voor u,

nu het zand bergt

en de weg niet meer te snijden is,

spoel ik uw kist

naar een ander leven.

U vindt er bloemen op tapijten

en dansende japonnen.

U veegt het water uit de gang.

U kiest uw vorm van regen,

ziet de netten en de tijd

om langzaam in te vallen.

U krijgt een eigen huis, dat zacht is,

een warmte die om u past.

U wacht niet meer, al jaren.


‘Dat ging snel,’ zeg ik als we het perk verlaten. ‘Sneller dan anders lijkt het.’ Misschien is het de koude die ons ongemerkt aanspoort sneller te handelen.
‘Goed, dat was het,’ zegt de man met het baardje. ‘Misschien zie ik u hier nog eens terug.’ Hij lacht gebaart naar het poortje, de struiken en wat bomen. Ik lach en antwoord:
‘Dan hoop ik u niet tegen te komen.’
Bij aankomst aan de terminus is café De Leuvenaar nog gesloten dus besluiten Lies en ik een koffie te drinken in het stadscentrum.

© Voor gedicht: Lies Van Gasse

© Voor verslag: Maarten Inghels





+

Eenzame Uitvaart nr. 22, Antwerpen, G.D.

16-02-2012 | ANTWERPEN, BEGRAAFPLAATS SCHOONSELHOF, MAARTEN INGHELS
Meneer G.D. is op 6 november 1950 geboren te Antwerpen en daar thuis overleden op 1 februari 2012. Zijn uitvaart vond plaats op woensdagmiddag 15 februari 2012 op begraafplaats Schoonselhof. Dichter van dienst was Maarten Inghels
Ik ben het verslag van eenzame uitvaart nr. 21 nog aan het uittikken als het mailtje van Renée binnenkomt met de boodschap dat de Firma volgende de week een nieuwe eenzame uitvaart zal verzorgen, op dinsdagmiddag 14 februari. Ik antwoord haar meteen dat ik zelf een gedicht zal schrijven voor meneer G.D., het was al een hele tijd geleden dat ik nog eens een uitvaart begeleidde met een gedicht, maar wanneer mijn mail met een woesh-geluidje in het mapje ‘verzonden berichten’ beland realiseer ik me dat ik op 14 februari een optreden voor 400 leerlingen van een middelbare school zou verzorgen. Na een telefoontje en wat gekras in agenda’s komen we overeen de uitvaart te verlaten naar woensdag 15 februari, zelfde uur, zelfde plek.

Behalve dat meneer G.D. thuis was overleden zijn er verder geen gegevens bekend. Ik tik zijn straatnaam in op Google Street View en kan zijn huis in 3D bekijken, inzoomen op de brievenbus zonder de belettering te kunnen lezen. Voor de deur staat een fiets tegen een boompje en een lege kinderwagen. Er loopt niemand op straat. Het haalt eigenlijk niets uit; het adres opzoeken en de foto’s van de witte gevel bekijken want het huis ziet er in de realiteit toch altijd een tikkeltje anders uit – al was het maar omdat het een nieuw seizoen is en er een ander licht op schijnt.

Het huisje ligt in de Antwerpse buurt Schijnpoort, mij bijna geheel onbekend. Die ene keer buiten beschouwing gelaten dat ik met de bus door de buurt ben gereden en aan de tankstations na de brug getuige was van een staaltje verkeersagressie waarbij een kwade autobestuurder de bus staande hield en de ruitenwissers vernielde. Ik weet niet zo goed waar Schijnpoort begint of eindigt, maar ik neem tram twaalf bij het Coninckplein in Antwerpen Noord waarbij deze in een slingerbeweging via het Stuivenbergplein en sociale woonblokken naar Park Spoor Noord rijdt, het bruggetje onder de spoorweg neemt waar ik moet afstappen aan de twee tankstations.

Voor het rode tunneltje zie ik de uitvergrote prent van Suske en Wiske hangen die over de Schijnpoort handelt en thuisgekomen zal ik ontdekken wanneer ik voor het eerst iets over de wijk Schijnpoort heb gehoord. In het stripalbum ‘De 7 schaken’ komt de Schijnpoort voor als de buurt waar Willy Vandersteen school liep en het Stuivenbergplein als de plek waar hij is geboren. Als ik verder Googel ontdek ik dat Station Antwerpen-Schijnpoort een goederenstation is en dat er een loods is met draaibanken en een wasstraat waarin passagierstreinen worden schoongemaakt om ze nadien om te vormen tot nieuwe treinen.
De dooi heeft zich ingezet en de straten zijn goed nat. Je moet al heel erg goed kijken waar er nog een plek ijs zit. De straat waar meneer G.D. heeft gewoond zit gekneld tussen de spoorweg en de Slachthuislaan, een soort van ongelukkig eilandje omgeven door tramlijnen, drukke verbindingswegen, tankstations en lelijke winkels met nutteloze prularia. Ik ben al op veel troosteloze plekken in de stad geweest maar dit straatje is in combinatie met de regen misschien wel het droevigste wat ik al heb gezien. Zijn huis is onderverdeeld in een 9A waar hij woonde en een 9B, elk met een deur en drie verdiepingen, zes kleine appartementen onder één dak.
Bij meneer G.D. moet ik niet aanbellen maar als ik voor zijn deur staat komt bij 9B een zwarte man buiten die ik aanspreek in de veronderstelling dat hij een buurman moet zijn. Het is moeilijk praten vanwege zijn gebrekkige kennis van het Nederlands maar als ik met gebaren uitleg dat meneer D. is overleden en ik een woordje zal uitleggen op zijn begrafenis knikt hij heftig en wijst naar het raam op de gelijkvloers van 9A. ‘Ja, dood, dead,’ zegt hij luid maar meer dan dat de buurman is overleden weet hij ook niet. Als ik met de combinatie ‘begrafenis, funeral, uitvaart’ mijn reden van bezoek tracht te verklaren, dat ik wil weten of iemand meneer D. goed gekend heeft, antwoordt hij enkel met ‘Dead, dood’. Pas als ik met enkele oneerbiedige armbewegingen het wat volgens mij universele beeld van aarde en een kuil is uitbeeldt, begrijpt hij me en verwijst hij me door naar 9B waar de huisbaas schijnt te wonen. Hij belt drie maal voor me aan maar niemand doet open. De behulpzame buurman beaamt wat ik al begrepen had, de huisbaas is niet thuis of heeft geen zin in een praatje met één van zijn huurders, en zegt dan dat ik moet terugkomen.

Ik besluit in plaats van de tram te nemen naar huis te wandelen, altans een groot stuk daarvan. Langs Park Spoor Noord zie ik een eenzame jogger in de regen en de eindeloze treinen met containers. Meer dan de helft van de containers draagt het opschrift China Shipping, de andere met illustere afkortingen. Het geluid van de voorbijdenderende goederentreinen moet haast de hele dag door klinken. Thuisgekomen zoek ik het telefoonnummer van de huisbaas op in de Witte Gids maar ik vind het nergens.
Op de dag van de uitvaart van meneer G.D. regent het een hele dag en staat er een strakke wind. Met tram 24 aangekomen op Schoonselhof koop ik drie witte rozen bij één van de drie bloemenwinkels. Ik probeer elke keer af te wisselen van bloemist om het eerlijk te houden maar nu merk ik dat de drie rozen de helft goedkoper zijn dan bij de concurrent er naast. Ik vraag of er een cellofaantje rond kan maar de bloemiste vraagt of het bloemen zijn ‘om te leggen’. ‘Dan is het niet verstandig om voor cellofaan te kiezen aangezien ze dan door verstikking sneller stikken.’ Ik antwoord haar dat ze voor een ander papiertje mag kiezen waarna ze de bloemen haast vakkundig de nek omwringt door het papier tot een soort van waaier te vouwen en te nieten.

‘En dit is nog beter voor het milieu ook,’ zeg ik. ‘Zo zonder het plastic.’ Ik denk aan mijn tante die niet graag heeft dat je bloemen met aluminiumsnippers of cellofaantjes mee de kuil inwerpt, slecht voor de natuur, het vergaat niet, of moeilijk.

Op begraafplaats Schoonselhof is er al één corbillard, een gloednieuw model dat een beetje op de kruising tussen de pausmobiel en een uit de hand gelopen gezinswagen lijkt. Ze staan ter hoogte van het nieuwe perk W1 waar meneer D. zal worden begraven maar ze komen even aangereden om me in te lichten dat ze wachten op een tweede corbillard. ‘Deze heeft namelijk geen kist mee,’ zegt Dennis met het lange zwarte haar. Hij vraagt of ik een paraplu moet hebben maar die sla ik af. Ik wacht wel in het schuilhuisje op de tweede wagen.
De tweede corbillard blijkt ceremoniemeester Bert mee te vervoeren, wie ik een hartelijke hand schud, het is immers lang geleden dat hij er nog eens bij was, en de drager met het keurige witte baardje wiens naam ik niet meer wist vorige week. ‘Etienne,’ zegt hij. Etienne, prent ik me in, Etienne, niet meer vergeten. We delen paraplus met het logo van de Firma op aangezien het harder is gaan regenen, maar het is een heel gevecht ze recht te houden in de stevige wind. Bert wilt geen paraplu want hij heeft een hoed: ‘Een hoed uit Rome, gekregen van de paus.’ Later zal hij me het binnenwerk tonen waar in het Latijn het bewijs staat gedrukt.

‘Heel vreemd,’ zegt Etienne. ‘Als ik buiten moet zijn stopt het normaal gezien altijd met regenen. Ik heb twee hondjes en als ik die moet uitlaten stopt het meteen met regenen.’ Etienne is ondanks de regen die niet wil stoppen nu hij buiten staat in een vrolijke bui totdat we de corbillard die nog even een formulier bij de administratie moet gaan afgeven een vreemde route zien nemen. Etienne fulmineert vanop afstand tegen de chauffeur die ‘een nieuwe is en altijd zijn eigen goesting wil doen’, ook onder dragers bestaat er klaarblijkelijk een hierarchie. Wanneer de corbillard met de kist eindelijk aan komt rijden bij perk W1 slaat Etienne met het handvat tegen het koetswerk van de wagen. ‘Stoppen,’ roept Etienne. ‘Draaien!’

‘Meneer is een buitengewoon formaat,’ zegt hij tegen mij. ‘Boven de honderdvijftig kilogram.’ De nieuweling zal de corbillard achteruit het perk oprijden, zo dicht mogelijk bij de lijn graven. ‘Zover krijgen we hem niet getild.’ Zijn overgewicht is misschien een verklaring voor de jonge leeftijd waarop meneer D. stierf. Het gaat steeds harder regenen en na ingewikkelde manoeuvres op de drassige ondergrond krijgen ze de corbillard tot bij de graven. Dan is het nog even onderhands tillen met vijf dragers en een graver, zelfs Bert tilt mee, ondanks zijn versleten schouder. De kist is aanzienlijk breder en ook de gouden bouten en handvaten zijn massiever. Voor de kist op schragen met iedereen er wat verspreid rond, lees ik mijn gedicht voor meneer G.D. voor:

TOT ZOVER


Voor G.D. (1950 – 2012)

Tot zover zijn er niet meer gegevens

bekend dan uw naam, geen familie

waartegen u kon vertellen over de

eindeloze treinen van China Shipping,

het schaatsnieuws in uw laatste dagen.

Niemand om in s- of achtbanen omwegen

mee te maken tot de koude in uw botten

tocht, om foto’s te tonen van een snoepreisje

dat u ooit ondernam – ik gok aldoor.

Wat moet ik dan vertellen over wie

ik niet eerder heb ontmoet, een adres

dat ik nooit eerder bezocht. Stamelend,

zonder idee over wat uw ogen vochtig

hield, wie u troostend vast nam bij

wat de dooi nog boven water bracht.

Dus moet het maar met mijn schamele

smalltalk: de straat is weer ijsvrij, men

houdt uw gordijnen dicht, tot zover.


Mijn in vier gevouwen vel papier gaat mee het graf in en wordt onder een bout vast gezet. Dan is met een extra lint weer tillen geblazen om de kist uitgebalanceerd de kuil in te laten zakken. Ik bedenk dat ik laatste tijd te veel kisten heb zien zakken in een kuil natte aarde. De laatste twee maanden kan ik ze niet meer op één hand tellen en vanochtend kreeg ik opnieuw een sms’je dat berichtte over iemands dierbare die stierf. Dit tempo is moeilijk wennen.

Ik geef mijn paraplu terug aan Etienne en groet hem. Ik wijs hem op twee eenden die opvliegen, maar neen, het zijn niet de fazanten of patrijzen die hij hier mistte. Hij vloekt en slaat met zijn paraplu weer op de wagen die de nieuweling stuurt. ‘Ze moeten het nog leren,’ zegt hij.

‘Ja,’ zeg ik. ‘We moeten het nog leren.’

© Voor gedicht en verslag: Maarten Inghels




+

woensdag 8 februari 2012

Eenzame uitvaart nummer 140

I.M. Stepan Kirillov
maandag 6 februari 2012, 09.30 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Eva Gerlach
verslag: Eva Gerlach.

Woensdag 2 februari. Starik is op vakantie, ik neem voor hem waar, mocht zich gedurende zijn afwezigheid een eenzame uitvaart voordoen. En ja, telefoon van mevrouw Conrad, Team Rampen/Uitvaarten/Pension van de Gemeente Amsterdam:
Stepan Kirillov, geboren in Sebastopol op 9 augustus 1961, is op 27 januari gevonden in het Flevopark, waar hij zich aan een boom had opgehangen. De begrafenis is maandag aanstaande, 6 februari, om halftien op St. Barbara.
Ik zeg dat ik er zal zijn en denk aan mijn broer P., ook van 9 augustus, die een kwart eeuw geleden voor dezelfde methode koos. Eenzame Uitvaarten kennen geheime wegen naar je privé.

Vrijdag 3 februari. Ik realiseer me dat ik niet weet of de Rus hier legaal of klandestien was en bel het Team nog maar even. De heer Van Bokhoven zegt dat de verblijfsvergunning recent was verlopen. Geen impulsieve laatste daad, vermoeden we. Ik maak de eerste versie van het gedicht. Niks weten, proberen het gat te vullen. Maandag gaat de poging mee het gat in.

Zaterdag 4 februari. Tweede versie. Paar regels veranderd en S.K. ‘u’ genoemd om hem voor mezelf te onderscheiden van onherroepelijk ook binnenlopende P. Kan het hem of hem of iemand anders iets schelen dat ik dit doe? Nee. Juist daarom naar eer & geweten enzovoorts.

Maandag 6 februari. Ik ben om vijf voor half tien bij de ingang van de kapel, waar drie koude heren ongerust op mij staan te wachten, mogelijk is mijn reputatie me vooruit gegaan. De uitvaartleider vraagt of ik de muziek bij me heb. Dat was niet de afspraak, meld ik, waarna hij zich kalm naar boven begeeft en twee minuten later glimlachend terugkeert. ‘In orde. Mag ik u verzoeken?’

We gaan naar binnen, de dragers voegen zich bij ons ‘omdat het anders zo weinig is.’ Na Griegs Morgenstimmung vertel ik het weinige dat over S.K. bekend is en lees het gedicht.



GEDICHT OVER DE PLEKKEN

voor S.K. (1961-2012) en voor mijn broer P., die vergelijkbaar uitstapte.

Ik weet de plek waar u nog bent, hier naast me.
De rest is alle plekken waar u, net
als ik, een gat sloeg (achter elke laatste
stap zijn we lucht) – maar ik kan terug, u niet.

Misschien bent u uit al die holtes één
mansgrote, vol met hoe ik me vergis
als ik u denk te zien maar niks zie dan
uw laatste beeld, dat ondoorzichtig is.

Ik vul u in met kleur die er niet was
ik spreid een laken voor een vreemde gast
prop woorden in uw dove dode oor

een mens stelt zich wat voor, ik haal u af
maak u los leg u neer doe uw gezicht
dicht, ik dek u toe, broertje slaap door.




Saint Saens Zwaan, Dvoraks Nieuwe Wereld-Largo. ‘Heren,’ zegt de uitvaartleider, de dragers stellen zich op aan weerszijden van de baar. Waarom knijpt dit moment altijd mijn keel dicht en waarom vergeet ik vervolgens altijd te wachten met mijn jas tot de kist voorbij de levenden is gevoerd.

S. ligt mooi, bijna aan de rand, met uitzicht over een besneeuwde vlakte. We scheppen zand en nemen stilte in acht. Ik wilde dat ik zo’n chinees begrafenisenvelopje had meegenomen, voorzien van beschermende karakters en te vullen met speciaal begrafenisgeld, uitsluitend verkrijgbaar in miljoenen-coupures, die ervoor voor zorgen dat je vriend het goed heeft na de dood.
Dat kan hij wel gebruiken.

Koffie met een speculaasje. De uitvaartleider vertelt over het concurrentievoordeel van de combinatie menselijkheid/scherpe prijzen. Bert Kiewik van het T.R./U./P. vertelt over de verschrikkingen die elke dag op zijn weg komen. Als we naar buiten gaan, zie ik kraaien zitten in onze voetsporen van daareven. Toch iets van beschutting.

© voor gedicht en verslag: Eva Gerlach




+