UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

zondag 10 juni 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 12 ROTTERDAM

Rotterdam – Eenzame Uitvaart Nummer 12

H.J. Kluit
Vrijdag 8 juni 2012, 9.30 uur. Algemene Begraafplaats Crooswijk, Rotterdam,
Dichter van dienst: Daniel Dee

'Het ziet er naar uit dat we een eenzame uitvaart hebben,' zegt Jan Meeling van SoZaWe door de telefoon. Het is maandagmiddag 4 juni. Op dat moment is Rien Vroegindeweij nog in het buitenland. Hij had mij gevraagd om tijdens de duur van zijn vakantie om de coördinatie van de dichters bij de Eenzame Uitvaarten op me te nemen. Dit is de eerste keer dat ik gebeld word. Via de mail laat ik Rien weten dat er grote kans bestaat dat er een eenzame uitvaart komt. Later die middag belt Jan Meeling terug om te bevestigen dat er vrijdag daadwerkelijk een begrafenis is van iemand zonder nabestaanden.

De informatie over de overledene is karig, zoals zo vaak bij een eenzame uitvaart. Het gaat om dhr. H.J. Kluit. Op 6 juni 1942 is hij geboren in Rotterdam en op 31 mei 2012 is hij in dezelfde stad overleden. Hij is dus net geen zeventig geworden. Wel heeft hij een dochter, maar die schijnt zich al jaren geleden van hem afgekeerd te hebben. Zij wil niets met de begrafenis te maken hebben. Verder zijn er geen nabestaanden.

Op vrijdag 8 juni om 9.30 uur is de begrafenis op de Algemene Begraafplaats Crooswijk. Terwijl ik voor de poort sta te wachten – ik ben ruim op tijd komen aanfietsen – ontmoet ik Jan Meeling met een collega van SoZaWe. Het weer is prachtig, de zon schijnt en er waait een milde bries. Later in de middag zal het weer volledig omslaan. Plensbuien zullen elkaar afwisselen met rukwinden. Maar dat is dan nog niet aan de orde.

De uitvaartdienst wordt verzorgd door de mensen van uitvaartverzorging Goetzee. Een dame, waarvan ik direct weer de naam ben vergeten, leidt ons door de dienst heen. Zij is nog in opleiding tot uitvaartverzorger, maar ik ben er zeker van dat dat wel goed zal komen.

De dragers gaan ons voor over het grindpad, langs de aula in het midden van de begraafplaats die nog het meest lijkt op een kleine kerk, naar de laatste rustplaats van H.J. Kluit. Er waaien wat pluisjes van de platanen door de lucht, maar ze zijn niet hinderlijk. Bij het graf lees ik mijn gedicht voor.

De eindbestemming bereikt

een laatste adem op de laatste dag van de maand
een paar dagen later spreekt men van lijkvinding
en misschien was u ook wel zoek
voor hen die u lief moesten hebben
en wie u vast moest houden

misschien nam u een keer te veel
een verkeerde afslag wie zal het zeggen

bij leven is er altijd de keuze tussen maken
of kapotmaken het klinkt karig en ongetwijfeld
is het niet eens een keuze soms gaan de dingen
zoals ze gaan en we zijn wie we zijn
de rest is slijtage en zo zal de dood ons vinden

nu zijn we onder elkaar zoals we zijn
voor een laatste groet de eindbestemming
bereikt en al is het maar in gedachten
laten we voor even de wereld
in bloei zetten en alles weer heel

Daniel Dee

Na een laatste, afzonderlijke groet aan H.J. Kluit van de aanwezigen, lopen we gezamenlijk terug naar de poort.

Nadat ik van iedereen afscheid heb genomen, ga ik op zoek naar het graf van een vriendin die daar ook ergens moet liggen. Het is een behoorlijke tijd geleden dat ik er geweest ben en ik kan haar graf niet meer vinden. Voor wie niet frequent op de begraafplaats in Crooswijk komt, lijkt het gebied nog het meest op een doolhof. Onverrichter zaken wandel ik terug naar de toegangspoort. Daar zie ik twee dragers ontspannen met elkaar praten. Ik passeer ze en stap mijn dagelijkse verplichtingen tegemoet.

(C) voor gedicht en verslag: Daniel Dee



+

zaterdag 9 juni 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 148

Eenzame uitvaart nummer 148

Paul André Beckers
vrijdagochtend 8 juni, 10 uur, begraafplaats St. Barbara.
dichter van dienst: Jos Versteegen.

Van Bokhoven meldt: meneer Beckers werd geboren op 3 maart 1966 in Wassenaar, hij woonde in Den Haag in een verpleeghuis, en is gestorven op vrijdag 1 juni in VU Ziekenhuis A'dam, afdeling longziekten. 'En dan moeten wij begraven. Omdat hij hier gestorven is.'

Van Bokhoven meldt verder: ongehuwd, ouders overleden, broer in Australië, ook overleden. Er is een telefoonnummer van 'een vriendin', het kan ook een voormalige buurvrouw wezen, hij heeft vier keer haar voicemail ingesproken, ze belt niet terug.

Meneer had schulden, er was juist een afspraak voor een intakegesprek bij de schuldhulpverlening gemaakt. Er is ook nog een nummer van een contactpersoon bij het verpleeghuis. Ik geef het allemaal aan Jos Versteegen door.

Vrijdagochtend. Wisselend bewolkt. Als ik aan kom fietsen klingelt het klokje reeds. Ik tref Versteegen en Van Bokhoven in een geanimeerd gesprek. Parkeer mijn fiets, zwaai naar de uitvaartleider, die zich even later bij ons voegt. Hij vraagt naar de muziek, die Jos heeft meegenomen. 'Nummer 1, nummer 3, nummer 9,' wijst hij, 'van de eerste cd.' Eén-drie-negen, de cijfercombinatie heeft iets absoluuts, zelfs dreigends, alsof het een code voor het een of ander is. We herhalen de unieke code allemaal een keer. Drie liederen van Henry Purcell (1659-1695), gezongen door de Canadese countertenor Daniel Taylor. 'Fairest isle',
'Music for a while', 'O solitude, my sweetest choice'. Deze liederen staan op de dubbel-cd Muse, uitgegeven door ATMA classique. Nummer één, nummer drie en nummer negen dus.
'Met name 'O solitude, my sweetest choice' vond ik wel passen bij het teruggetrokken bestaan van Paul André Beckers,' schrijft Versteegen later.

Even later is het tijd. De uitvaartleider gaat ons voor, de aula in. De dragers laten zich niet zien, verblijven vermoedelijk in de koffiekamer. Jos en Van Bokhoven schuiven in het voorste bankje op links, ik zet mij op rechts, de uitvaartleider blijft schuin achter mij staan. Na het eerste muziekstuk komt hij naar voren en nodigt 'stadsdichter' - hij zal denken dat iedere dichter van dienst meteen tot stadsdichter wordt gepromoveerd - Jos Versteegen uit een ode te brengen aan de heer Paul André Beckers, die we gedenken met muziek en deze woorden. Het zijn precies deze woorden, altijd.


Smartlap

Voor Paul André Beckers

Dit is een klein, eenvoudig lied.
Het zou van vroeger kunnen zijn
toen jongens stil en eenzaam waren,
met dode vaders en werkloos.

Een liedje van een grote broer
die uit een ver land brieven schreef:
‘Kom hier naartoe, hier schijnt de zon’,
en die daar toen gestorven was.

Een liedje van een lieve moeder,
in tranen om haar beide zoons,
vooral ook om die ene, stille,
die zij verweesd moest achterlaten.

Er valt een kerstkaart op de mat
van iemand die zijn naam nog weet.
Hij schrijft allang niet meer terug.
En dan: het water bij zijn longen,
het ziekenhuis, zijn laatste dag.

Dit is een klein, eenvoudig lied.
Het zou van vroeger kunnen zijn.


Jos Versteegen

Later, als de drie muziekstukken allemaal hebben geklonken, de dragers meneer Beckers zijn komen ophalen, die naar het graf hebben gerold, de kist gezakt is, wij ons schepje zand hebben geworpen, aan een kopje koffie nippen, vertelt Jos Versteegen over het telefoongesprek dat hij voerde met de vriendin, die dus eigenlijk meer een kennis was:
"Paul zat tegenwoordig in een verpleeghuis in Den Haag. Hij was erg op zichzelf. Een teruggetrokken man, 'contactgestoord' kun je misschien wel zeggen. Ze vond hem zielig. Hij had een technische opleiding gedaan (ambachtsschool) en hield van computers. Hij had baantjes, maar dat duurde nooit lang. Ze noemt Paul 'een goede jongen'. Hij hield van voetbal, hij was een Ajax-fan.

Pauls vader was allang dood. Zijn moeder was hertrouwd, maar deze stiefvader van Paul is ook overleden. Met zijn moeder maakte Paul reizen over de hele wereld; ze waren heel gelukkig met elkaar. Moeder had ooit gezegd: 'Ik hoop niet dat ik gauw doodga, want hoe moet het dan met Paul?' Helaas stierf zij in 2003, en dat gaf Paul een enorme klap. Het ging daarna niet goed meer met hem. Hij kreeg schulden.

Paul had een broer in Australië die hem ooit liet weten: 'Je moet ook hiernaartoe komen.' Paul was inderdaad van plan om in Australië te gaan wonen. Maar door de dood van zijn broer, twee jaar geleden - die was plotseling overleden, zomaar, in een winkelcentrum - ging dat niet door. Paul kreeg een longziekte, 'water achter de longen', en werd opgenomen in het VU-ziekenhuis. Hij wist dat het niet goed meer zou komen met hem. Tegen zijn kennis zei hij: 'Ik ben heel ziek, ik word niet meer beter.' Ook zei hij ooit: 'Ik heb niemand meer.'

Ze schreven elkaar wel eens een ansicht, bijvoorbeeld met Kerst, maar de laatste jaren kreeg zij geen reactie meer op haar kaartjes."

Als ik de koffiekamer uitloop, tref ik de oude heer Degenkamp op de begraafplaats aan. We informeren naar elkaars gezondheid. 'Kwaaltjes,' begint meneer Degenkamp, om zich aansluitend te laten meevoeren door een gedetailleerde beschrijving van zijn huidige gesteldheid. Het valt niet mee. Zijn hoofd loopt sneller dan het lichaam toestaat. 'Slof toch niet zo, Johan,' zei zijn dochter laatst. Hij vertelt over het personeelslid dat, als hij hem een tijdje geleden nog iets wilde aanwijzen, achter op de begraafplaats, altijd twee, drie passen achterop raakte, onderweg naar het laatste pad, daar in de verte. Datzelfde personeelslid gaat nu voorop, en kijkt bij iedere bocht even achterom, waarop Johan wijst of hij nu rechtdoor moet, links- of juist rechtsaf. 'Ongeveer zoals een hond je aankijkt als je met hem gaat lopen, los van de lijn,' moet ik gedacht hebben.

Het was heel stil in de aula, gedurende ons kleine dienstje. De afwezigheid van de dragers. Ze kunnen heel goed hoesten. Nu klonk er alleen een keer een afgemeten blafje van Van Bokhoven, en even later mocht ik zelf: zorgvuldig getimed, in de ruis tussen twee muziekstukken in, als er ergens iets bewoog.


(c) voor gedicht Jos Versteegen
(c) voor verslag: F. Starik



+

woensdag 6 juni 2012

eenzame uitvaart nummer 25, antwerpen

Eenzame Uitvaart nr. 25, J.K.R.

05-06-2012 | GEDICHTEN, VERSLAGEN | ANTWERPEN, BEGRAAFPLAATS SCHOONSELHOF, JAN AELBERTS

Meneer J.K.R. is op 6 juni 1941 geboren in Neuhütten in Duitsland en in Antwerpen overleden op 8 mei 2012. Zijn uitvaart vond plaats op donderdagmiddag 31 mei 2012 op begraafplaats Schoonselhof.
Dichter van dienst was Jan Aelberts.

Het is Pinkstermaandag wanneer ik het appartement van meneer J.K.R. bezoek op zoek naar zijn verhaal. De trams die van het schipperskwartier waar ik woon naar het Zuid gaan, rijden niet vanwege werken in de Nationalestraat lees ik op de infoborden aan de haltes. Dat wordt een lange wandeling in de brandende zon. Het is een erg warme dag vandaag en dat zie je ook aan de overbevolkte terrasjes in de stad. Er zijn geen winkels open, bijna iedereen heeft een vrije dag en zit buiten.
Meneer R. woonde in de Beelhouwersstraat in de schaduw van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, een imposant gebouw op het hippe Zuid, met een fontein als kunstwerk voor de deur en een grote concentratie aan cafés waar je veel acteurs moet tegenkomen. Iedereen draagt een zonnebril.

Ik steek de tramplaats voor het museum over en wandel de Beeldhouwersstraat in. Prachtige, grote herenhuizen, met plantsoentjes in de straat. Een huis moet hier een fortuin kosten, en vaak betekent veel geld ook veel vrienden, dus vind ik het vreemd dat meneer R. eenzaam zal worden begraven, met een appartement in de hipste buurt van de stad.

Het antwoord is erg simpel want als ik de huisnummers afloop op zoek naar het appartement van J.K.R. kom ik aan het einde van de straat terecht, bijna aan de Leien, aan de achterkant van het museum dat er plots minder indrukwekkend uitziet, waar enkele appartementsblokken staan met een architectuur die poverder aandoet. Hier op het gelijkvloers heeft meneer R. gewoond.

Hoelang weet ik niet. De Firma deelde mee dat hij in Neuhütten, Duitsland is geboren en in Antwerpen is beland. Maar het is gissen of zijn immigratie kort of lang geleden was. Thuis had ik Neuhütten al opgezocht op Google Maps en dat leverde twee resultaten op. Je hebt een Neuhütten in Beieren en een Neuhütten in Rijnland-Palts wat dichter bij België ligt. Ik ga er vanuit dat meneer R. uit de tweede Neuhütten vandaan komt, maar zeker zal ik het nooit weten.

Ik ga het appartementsgebouw binnen en zie de brievenbus van meneer R. Die puilt niet bijzonder uit. Er zijn zes belletjes, met daarboven een bordje waar de conciërge met een magneet kan aanduiden waar hij zich bevindt. Blijkbaar heeft hij twee panden en een garagebox waar hij zou kunnen zijn, maar vandaag staat de magneet op ‘afwezig’.

Ik druk op de tweede bel, boven die van meneer R. en door de krakende intercom hoor ik een oude vrouwenstem. Het gesprek loopt lastig door de ruis op de lijn die de mevrouw een buitenlands accent geeft. Ik leg uit waarvoor ik kom, en of ze J.K.R. heeft gekend, gezien, wat meer weet. Dat begrijpt ze niet zo goed, ze parafraseert mijn woorden, en ik vraag haar of ik haar even kan spreken van gezicht tot gezicht, of ze eventueel tot beneden wil komen. Dat doet ze.

Ze is helemaal niet zo oud als ze klonk. En neen, ze weet nog steeds niets over meneer R. Ze zagen elkaar wel eens op de gang maar ‘meer dan een goedendag was het niet’. Hij had wel nog een vriend, herinnert ze zich, die meneer heeft gevonden. Hij woonde in de Zwijgerstraat, aan de andere kant van het museum. Maar neen, geen naam en ook geen huisnummer.

Dat hoor ik bij de laatste eenzame uitvaarten wel vaker, dat meneer of mevrouw nog een vriend had, of iemand die sporadisch langs kwam, maar die vriend of vriendin is haast nooit meer terug te vinden. Opgelost in onbekende straten. De Firma had gezegd dat meneer door de politie op 8 mei in zijn woonst is aangetroffen. Dat is al een hele tijd geleden, twintig dagen om precies te zijn, en al die tijd heeft er zich niemand aangemeld bij de uitvaartondernemer of de politie om zich bekend te maken als nabestaande of vriendschap. De uitvaartondernemer kan wel een tijd wachten, maar als er na drie weken nog niemand achter meneer heeft gevraagd, moet hij wel de grond in.

Ik vraag de buurvrouw nog of meneer R. goed Nederlands sprak. Daar wil ik niet mee discrimineren of iets insinueren, maar het antwoord zou me iets kunnen vertellen over zijn verblijf in Antwerpen. Hij sprak goed Nederlands, zegt ze. Dus woonde hij hier waarschijnlijk al een lange tijd. Ik bedank de buurvrouw voor haar tijd en wandel naar de Leien, neem een andere tram terug naar huis, het is te warm om zo in de zon te lopen.

Meneer R. was Duitser, ongehuwd en kinderloos. Daar moet Jan Aelberts het mee doen.

Op donderdag 31 mei, de dag van de uitvaart van meneer R., is het weer helemaal omgeslagen. Het is drukkend, en de hemel hangt nog vol ochtendgrijs dat maar niet wil wegtrekken. Jan Aelberts is er al wanneer ik de begraafplaats opstap met een lavendelplant in een plastic zakje. De bloemiste had me op het hart gedrukt de plant in volle grond te plaatsen want hij zat al een tijdlang in het potje van de groothandel. ‘Je zal de wortels even moeten lostrekken zodat hij goed verder groeit’. Ik vermoedde dat ze me herkende van de talloze keren dat ik hier een plant kwam kopen; heide, dan weer lavendel, of chrysanten wanneer de tijd daar is. Ik vroeg me af wat ze dacht, of ze zich inbeeldde dat ik zo’n keurige jongen ben die regelmatig het graf van zijn overleden grootmoeder bezoekt.
Niet veel later draait de lijkwagen Schoonselhof op en stapt één van de dragers uit. ‘Het is wachten op de andere dragers,’ zegt hij.
‘Etienne?’ vraag ik. Hij knikt.

En Etienne laat niet lang op zich wachten. Hij groet mij en zegt tegen Jan dat hij hem nog niet veel gezien heeft. Dat klopt, Jan verzorgde een jaar geleden voor het laatst een eenzame uitvaart. We lopen achter de corbillard aan richting perk W1.
Het gaat weer snel, bij andere eenzame uitvaarten gebeurt het dat er nog even wordt gedraald met de kist uit de koffer te schuiven, maar nu staat de kist al op de schouders van de vier dragers voor ik met de ogen heb geknipperd. We stappen het perk op en zien dat er al een tweede lijn van graven is aangemaakt. Mijn lavendelplant gaat op de kist en Etienne doet teken dat Jan zijn woordje mag doen.
Behalve Etienne staat er nog één drager bij de kist te luisteren, de anderen staan in een kluitje bij de drie gravers die zich altijd, alsof het een verplichting is, afzijdig houden, het liefst buiten beeld. Waarschijnlijk een gewoonte omdat families de schop en de graafmachine niet willen zien, het definitieve onderstoppen van de overledene.

Welke gedachte kiest een man voor hij gaat?

Probeert hij met alle macht in God te geloven,
of schept hij de antieke moeder naast zijn bed?

Is het haar hand die op zijn voorhoofd rust
en na verloren dagen zegt: het komt wel goed?

Probeert hij te achterhalen wie zijn vrienden waren

en wie zijn verraders?

Of is het nog veel minder,
stomweg spijt of angst of dorst?

Alleen uw nieuwe landgenoten weten

dat na die laatste nacht alles hen zal overleven.

Hoe het licht straks weer de hemel zal bestormen
en koeltorens adem halen,
hoe ‘s ochtends trams de straten opnieuw in stukken snijden.

Zo verbitterd is het leven als het doorgaat

voor wie stil wil staan en ophoudt voor wie graag

nog even,
al is het maar.


We groeten de kist en daarna laten de dragers deze zakken in de kuil. Ik vraag Etienne of hij de gravers wil vragen de plant in te graven op het graf. Anders zetten ze de pot altijd op het hoofdeinde, tegen het kruis aan, maar dan gaat de plant sneller dood. Op zijn beurt geeft Etienne de boodschap door aan de dragers. Het lijkt alsof ik niet met ze mag praten maar het is een soort van onuitgesproken etiquette.
Op weg naar de uitgang van het perk merk ik op dat – in tegenstelling tot het vorige perk U – de doden op de twee rijen nu met de hoofden naar elkaar toe liggen en niet met de voeten richting de schouders als cadeauchocolade in een box.
‘Dat weet ik echt niet,’ antwoordt Etienne.
‘Dan kunnen ze gemakkelijker een kaartje leggen zeker,’ zegt één van de dragers lachend.
‘Of met elkaar praten,’ zeg ik. Ik weet best dat het niet kan, maar zulke dingen verzinnen we altijd om ons gerust te stellen dat de dode het goed heeft daar beneden. Zoals nabestaanden bepaalde beeldjes of planten op het graf willen zien omdat hij of zij dat bij leven ‘zo graag zag’.
‘Dat wordt lastig communiceren,’ zegt de drager weer. ‘Want J.K.R. ligt naast een Nigeriaan.’ We lachen.
‘Tot de volgende,’ zegt Etienne tegen mij terwijl hij een hand geeft.
‘Niet te snel hopelijk,’ zeg ik. Onze standaardafsluiter.

Zwijgend drinken Jan en ik nog iets na op het terras van café De Leuvenaar waarna ik de tram richting het centrum neem. Jan Aelberts stapt vroeger uit bij station Antwerpen-Zuid om de trein naar Gent te nemen. Wanneer ik dit verslag uittik is het druilerig en koud buiten, de belofte van een mooie lente is in de kiem gesmoord.

Voor gedicht: Jan Aelberts

Voor verslag: Maarten Inghels


+