UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

woensdag 24 september 2008

Eenzame uitvaart nummer 100

I.M. Margaretha de Ruyter, 17 oktober 1913 -13 september 2008
Begraafplaats St. Barbara, woensdag 24 oktober 2008, 10 uur.
Dichter van dienst: F. Starik.

Margaretha de Ruyter woonde de laatste jaren in verpleeghuis Tabitha. Daar is ze overleden. Ze is nooit gehuwd geweest, geen kinderen, er is geen familie meer. Wel moet er nog een nichtje zijn, volgens de Dienst, een nichtje dat ooit als contactpersoon is opgegeven, maar het nichtje is niet echt familie: ze was haar vriendin. Ze kan niet naar de uitvaart komen. Ze woont ergens anders in een verpleeghuis, dement. Zo meldt Ali Mahmood van de Dienst op maandagochtend. Hij zal naar de uitvaart komen, collega Van Bokhoven is terug van vakantie gekomen, dus kan hij de uitvaart bezoeken.

Ik vertel hem dat het een jubileum is, deze uitvaart, het is precies nummer honderd, in Amsterdam. Televisieprogramma Vals Plat zal opnamen komen maken. Ze hebben beloofd niet in de aula te filmen, opdat het gedicht tenminste echt voor Margaretha wordt uitgesproken. Dat is tenminste iets. Morgen, dinsdag, komen ze bij mij thuis kijken hoe je zo’n gedicht maakt, voor iemand als mevrouw De Ruyter.

Verpleeghuis Thabitha, daar begin ik, met dat grote lelijke gebouw aan het eind van de Ceintuurbaan, met een magnifiek uitzicht over de Amstel, maar verpleeghuis Tabitha bestaat niet meer, en zeker niet daar. Het is gefuseerd met een aantal andere zorginstellingen, het heet nu Amsta. Mevrouw De Ruyter woonde in Geuzenveld, waar Amsta een nieuw Tabhita heeft geopend, het heet nu eigenlijk Jan Bonga-huis, naar de straat waaraan het zorgcentrum staat. Jan Bonga, kapitein der Watergeuzen. Er is plaats voor in totaal 240 psychogeriatrische cliënten, verdeeld over een groot aantal afdelingen, omdat men kleinschalig wil werken, binnen dat grootschalig verbond. Zes huiskamers, met telkens twee slaapkamers bieden plaats aan elk zes cliënten, dat is een afdeling. De slaapkamer deel je met twee anderen. Je hebt een nachtkastje, daar kun je je persoonlijke spullen in kwijt. Persoonlijke spullen bezat Margaretha niet meer: alleen wat kleren van zichzelf.

Ik spreek telefonisch met een verpleegster van haar afdeling. Ze herinnert zich Margaretha nog goed: ‘Een heel klein, pittig vrouwtje. Ze heeft het laatste jaar voornamelijk op bed gelegen. Ze kon niks meer zelf. We moesten haar ook helpen met eten. Soms tilden we haar uit bed, dan zat ze in een aangepaste rolstoel, dat was eigenlijk ook meer liggen dan zitten. Ze was wel een lieverd, hoor, vrolijk, en ook mopperen kon ze goed.’ De verpleegster doet door de telefoon voor hoe dat mopperen klonk. Hoehoehoe, zoiets. Je kon niet echt meer met haar praten, ze maakte met geluiden duidelijk of iets haar wel of niet beviel. ‘Dat liet ze wel goed merken hoor. En grapjes maken, ze maakte ook wel grapjes.’ Ik vraag naar een grapje. ‘Nou, gewoon. Dan lachte ze.’

Toen de verpleegster acht jaar geleden bij Tabitha in dienst trad, zat mevrouw De Ruyter er al, op een andere afdeling, in een andere vestiging, elders in de stad. Van haar verleden, haar leven voordat ze hier eindigde, weet ze niets. Voor wie in een psychogeriatrisch verpleeghuis terechtkomt, telt het verleden niet langer. Men komt terecht in een zich voortdurend herhalend, eeuwig heden.

‘Altijd personeelstekort, en het verloop is groot, heel veel mensen werken hier maar een paar jaar, langer houden ze niet vol. En met al die fusies moeten de mensen steeds verhuizen, of als het slechter met ze gaat, komen ze ook weer op een andere afdeling terecht. Dan word je ook weer uitgeschreven. Hoe lang iemand in een verpleeghuis verblijft kun je dus nooit zeker weten. En de papieren van mevrouw de Ruyter zijn al naar de administratie gegaan. Dat kunnen wij hier niet allemaal bewaren.’

Hun verhalen gaan verloren. ‘Daar heb je echt een contactpersoon voor nodig. De mensen zelf kunnen het al lang niet meer vertellen. Er kwam, in eerdere jaren, nog wel eens een ouwe buurman bij haar langs, maar die is de laatste jaren ook niet meer geweest, daar heb ik geen contactgegevens van. Misschien is hij ook overleden. Er was alleen dat nichtje, van de contactgegevens, maar die is nooit langsgekomen.’

Ik vertel haar dat het nichtje ook, maar dan ergens anders, in een psychogeriatrische instelling is opgenomen, en dus niet naar de uitvaart kan komen, dat heeft de Dienst al uitgevonden. ‘Ze hebben elkaar niet meer te spreken, ze zijn elkander voorgoed ontweken,’ citeer ik in gedachten de dichter J.C. Bloem. Dat het nichtje geen echt nichtje was, houd ik voor me.

‘Ze is mooi doodgegaan hoor, als een kaarsje langzaam uitgedoofd, eigenlijk heel vredig, zoals het hoort, zonder toeters en bellen. Dat maken wij hier dikwijls wel anders mee. De meesten gaan met pillen, zuurstof, aan het infuus, dat is niet altijd prettig om te zien, dat je op het laatst nog naar het ziekenhuis moet. Al die medicijnen. Dan denken wij ook wel eens: laat ze nu maar rustig gaan. Zoals mevrouw De Ruyter. Dat is toch het mooiste, als het zo kan. Ze was wel zwak, maar niet echt ziek, dus is ze langzaam weggegleden. Heel rustig. ’s Avonds, om half acht.’



Amnesia


Je doet maar het beste alsof je slaapt
in deze kamer met je eigen kast waarnaast
een ander, en nog twee aan de overkant.
Soms komt er iemand zeggen dat het tijd is

tijd dat je ontwaakt, je moet iets drinken, thee of melk,
ze komen helpen met je eten, schone pyjama aan, die jurk
waarin je ooit nog hebt gedanst, je zult wel niet meer weten
welke, waar, met wie, maar als je je ogen sluit

komt er morgen iemand bedwelmende bloemen bezorgen
de liefste, de laatste die je bent vergeten als je, moe,
voor de laatste keer je ogen dicht doet, zacht uit
de wereld glijdt, buiten de taal, dwars door de tijd-

dit is geschiedenis, septemberavond, half acht
je blaast je laatste adem uit. Bijna vijfendertigduizend
dagen, allemaal, versleten, opgemaakt en uitgewist: jij
was ons daarbuiten al een eeuwigheid kwijt.




Woensdagochtend, grijs, waterkoud herfstweer, windstil. Tegelijk met de lijkwagen kom ik in mijn nette pak de begraafplaats opgereden. Buienradar liet alleen een verdwaald buitje boven de Noordzee zien. Net iets voor de auto uit passeer ik de dragers bij de poort, slip, hoop ik, ongezien langs de camera, parkeer mijn fiets, nader de aula vanaf de andere zijde van het plantsoen waarlangs de auto aanrijdt, sta keurig bij de aula klaar als de wagen stilhoudt. We zijn er klaar voor. De kist wordt uitgeladen. De uitvaartleider komt een hand geven, een vriendelijke, grijze vijftiger met een rond brilletje, iemand die je goed zou kunnen typecasten in een degelijk Hollands Drama in de rol van ouderling: ‘Zo, dat is alweer een tijdje geleden,’ begroet hij me.

Ook de jonge Degenkamp vind ik bij de aula. Vader en moeder Degenkamp zijn op vakantie, zoon en dochter nemen de zaak waar. Bij Torremolinos, en het regent er. Ik kan maar moeilijk wennen aan het idee dat beheerders van begraafplaatsen gewoon vakantie hebben, dat zegt de ouderling in mij. We slaan gezamenlijk het uitladen van de kist onder camerabewaking gade. Ik loop met de jonge Degenkamp de aula binnen, overhandig hem de cd met de muziek die ik voor Margaretha heb uitgezocht: de etherische, ijle muziek van de IJslandse formatie Sigur Ròs.

Dan komen ook Ali Mahmood en Bert Kiewik van de Dienst aan. We kletsen wat. De filmploeg komt zich voorstellen. Ik bevestig nog maar eens dat er niet in de aula gefilmd gaat worden. Kiewik is verrast dat de filmploeg zich daarbij heeft neergelegd. ‘De KRO wil nog een keer komen filmen,’ zegt hij. ‘In de aula.’ Ze zijn een keer eerder geweest, voor een programma dat rond Allerzielen zal worden uitgezonden. Een paar uitvaarten geleden, ik geloof dat het die met de duikers was, wat allemaal toch al uitgebreid in de krant had gestaan, reden dat ze die middag ook nog gezelschap kregen van de plaatselijke zender AT5, met Robert Anker als dichter van dienst, en nu willen ze er nog een? De afdeling communicatie vindt het best. Ik zeg ja maar. We zijn geen filmproductiebedrijf. Ik heb van de week nog een televisieprogramma, dat dacht dat het wel ‘een leuke, regelmatig terugkerende rubriek’ kon wezen, twee fotografen en een student journalistiek afgewezen. Omdat er zoveel programma’s zijn, zijn er ook heel vee nderwerpen nodig. ‘Gezocht: kandidaten voor een mooie documentaire.’ Enfin.

Om tien uur gaan we naar binnen. De deuren van de aula gaan achter ons dicht. Om kwart over tien komen we weer naar buiten. De camera pikt ons weer op als we via het hoofdpad naar het graf toe lopen. Deze keer blijven de dragers bij het graf staan, ook nadat de kist is geplaatst, de kist is gezakt, de uitvaartleider ten laatste krachtig gesproken heeft: ‘We nemen afscheid van Margaretha de Ruyter. We noemen voor het laatst haar naam. Moge zij rust vinden.’ We werpen een schepje zand, dat is zo afgesproken. Dan bewegen we ons allemaal gezamenlijk richting koffiekamer. Ik vraag hoe de muziekkeuze beviel. ‘Mooi, heel mooi,’ vindt de jonge Degenkamp, waar Mahmood genoeg heeft aan een goed, en Kiewik voorzichtig stelt dat het prachtige muziek is, maar toch niet helemaal zijn smaak. Ik leg uit dat het me voornamelijk te doen was om de ondoorgrondelijke IJslandse teksten, die symbool moeten staan voor het verdwijnen van de taal, zoals ik dat in het gedicht ook heb gezegd en ja, dat begrijpt hij wel, toch blijft de muziek niet helemaal zijn smaak.

We staan wat schutterig bijeen in de koffiekamer, geobserveerd door de filmploeg. Hoe doe je voor dat je na afloop een praatje maakt, wat bijkletst, nog iets over de overledene vertelt, ergens van ophoort? Kiewik wil graag grapjes maken over de vakantie van de oude Degenkamp, dat in Spanje de cognac goedkoop verkrijgbaar is, dat we misschien in plaats van koffie een volgende keer cognac geserveerd krijgen, niemand gaat erop in. We vinden tenslotte een onderwerp in de afwikkeling van eenzame uitvaarten in andere steden, hoe fijn het is, dat Amsterdam zo goed voor haar eenzame doden zorgt, met de drie muziekstukken, de aula, het bloemstuk, het condoléanceregister, dat alleen getekend wordt door de ambtenaar van de Dienst en de dienstdoende dichter.

Er is cake. De schaal met cake staat prominent op tafel, tussen onze kleine gespreksgroep in. Er zijn drie mannen die het lukt op camera een stuk cake op te eten. Ik wil wel weer naar huis, maar dat mag nog niet. Ik moet nog vragen beantwoorden, terwijl de interviewer, de camera- en de geluidsman achterstevoren voor me uit lopen. ‘Wat heb jij toch met de dood.’ Dat wilde hij gisteren ook al zo graag weten. ‘Je vraagt aan een bakker toch ook niet: wat heb jij met deeg.’ Maar dat bedenk ik nu pas, eraan terugdenkend hoe ik voor de zoveelste keer wat onsamenhangend improviseer wat ik zoveel beter allemaal al heb opgeschreven. De mens als verhalenmachine. Hoe dat verhaal al verdwenen kan zijn terwijl de mens er nog is.

Daarna moet ik nog een paar keer als een soort mannequin in begrafenismode over de begraafplaats lopen, nu eens van opzij gefilmd, dan weer van voren, en natuurlijk het betekenisvolle shot van achteren, het beeld uitlopend. En of ik nog eens langs kan komen fietsen, over de dijk, dan kunnen de kijkers thuis straks zien hoe een dichter fietst. Ook de schoenen worden aan een grondig cameraonderzoek onderworpen. Zoals de filmploeg gisteren bij mij thuis grote belangstelling had voor een rolletje plakband, dat in een deurpost is opgehangen. Lijkt misschien niet handig, maar er zat een plakstrip onder de houder, daar moet je gebruik van maken. Ik was het volledig vergeten, dat er in die deurpost een rolletje plakband hing, dus het zal allemaal wel ergens goed voor wezen. 4 oktober wordt het plakband uitgezonden, als het er niet wordt uitgesneden: Vals Plat, om een uur of vier, vijf, dacht de regisseur. Op Nederland 2. Dat weet hij zeker.



© voor gedicht en verslag: F. Starik




+

dinsdag 16 september 2008

Eenzame uitvaart nummer 99

N.N.
Vrijdag 12 september 2008, 14 uur, begraafplaats St Barbara
Dichter van Dienst: Eva Gerlach

“Onbekende man, gevonden in Amsterdam-Noord, langs de Durgerdammerdijk ter hoogte van het 'ecologisch park' op 15 augustus om 10.40 uur ' s morgens. Bolletjesslikker, hoogstwaarschijnlijk gedumpt door criminelen,” meldt Ali Mahmood van de Dienst, een dinsdag, aan de telefoon.

Ik had er al over in de krant gelezen, het bericht onthouden en daarbij onwillekeurig gedacht: dat wordt er een voor ons. Eenzame uitvaart nummer negenennegentig. Een volgende dode die hier wordt uitgeleverd zal dan nummer honderd heten. Mooi ronde getallen, mensen zijn geneigd zoiets te vieren, het bereiken van het hoogste punt, hoe lang je het met elkaar hebt uitgehouden, al was het lang geen feest.

We hoeven deze keer geen lang gesprek te voeren, het slachtoffer moet eenvoudig zijn te googlen. Mahmood meldt dat er niemand van de Dienst bij de uitvaart aanwezig kan zijn, we moeten het helemaal zelf doen. Dat zal wel lukken, meent hij. Hij vertelt dat het lichaam van de dode bolletjesslikker voor onderzoek in beslag is genomen, waarbij men het hoofd van de romp heeft gescheiden, en die later weer terug op elkaar aangesloten. Alsof men aannam de bolletjes in het hoofd aan te treffen, alsof ze uitsluitend in de verbeelding van het slachtoffer bestonden. Dichter van dienst zal Eva Gerlach zijn. Over sommige dingen hoef je nauwelijks na te denken.

Voor haar gemak en uit nieuwsgierigheid google ik desondanks de scherven van dit leven uit pers- en politieberichten bij elkaar: ‘Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat het slachtoffer door een misdrijf om het leven is gekomen. Het rechercheonderzoek is nog in volle gang.’

‘Zijn signalement luidt als volgt: - 1.60m, 63 kg, kort steil haar, kleur zwart, kleine tatoeage op de rechter bovenarm bestaande uit drie letters, kleur groen/blauw, de man is mogelijk al wat ouder, wit polo shirt met korte mouwen, lange beige broek.’

‘Bij sectie bleek de man enkele tientallen bolletjes cocaïne in zijn lijf te hebben. Toxicologisch onderzoek moet uitwijzen of hij is overleden door het knappen van een van die bolletjes. Volgens een woordvoerder van de politie vertoont de man geen uiterlijke kenmerken van geweld. Hij werd door een passant gevonden op de hoek Liergouw en Durgerdammerdijk.’

‘Dat bolletjesslikkers in de drugswereld niets meer betekenen dan een verpakking voor de smokkelwaar, werd een paar jaar geleden op grove wijze duidelijk toen een zestigjarige dode bolletjesslikker werd opengesneden door lieden die op zijn drugs uit waren. Het toegetakelde lichaam werd in de struiken aan de Zeeburgerdijk gedumpt. Wandelaars deden deze gruwelijke vondst. Toevallig werd de familie van deze man wel opgespoord, maar vaak blijven het onbekende doden. Zoals ook de twee duikers die in juni van dit jaar levenloos kwamen bovendrijven in het Westelijk Havengebied. Vermoedelijk waren dit Oost-Europese drugsplukkers - duikers die de drugsbuit van de onderkant van schepen moesten aftrekken, maar verder is alles onbekend: identiteit, doodsoorzaak en connecties. Deze twee duikers werden in juli naamloos begraven.’ (Zie ook eenzame uitvaart nummer 98.)

‘“Het zijn vaak arme sloebers,” zegt drugsdeskundige August de Loor. “Ik heb mensen gesproken die via de bolletjes hoopten dat ze hier asiel konden aanvragen. Dan hadden ze een gratis vlucht en zouden ze hier in de gevangenis terecht komen. Dat geeft wel aan hoe wanhopig deze mensen zijn.” Afgelopen juli nog werd in de flat Daalwijk in Zuidoost een bolletjesslikker dood aangetroffen die was overleden aan een overdosis. Zo ook de man die een jaar geleden werd gevonden op het landgoed in Nigtevecht waar onder anderen Jort Kelder en Georgina Verbaan woonden. Een van de bolletjes in zijn lichaam was geknapt, waarop de man aan een overdosis stierf. Iemand had het lijk in de tuin achtergelaten en in brand gestoken.’

Zoveel informatie vind je als je de firma Google er met een paar toepasselijke zoektermen op loslaat. Ik mail wat heen en weer met Eva Gerlach over de muziekkeuze. ‘The hungry saw’, probeer ik, van de laatste cd van The Tindersticks, dat is goed, ze geeft een linkje naar een opname van de schreeuw van een havik terug: ‘roofvogels: mooi en meedogenloos’ alsmede een prachtig lied van Abbey Lincoln, 'Bird alone' waarvan de cd is uitgeleend en nooit terug gekomen, en ik zogauw online geen downloadbare versie kan vinden, retour. Ze biedt aan de schreeuw van de havik via haar laptop ten gehore te brengen, ‘maar het moet ook weer geen Showtje worden,’ en daarin heeft ze misschien gelijk. Dat gaat vast mislukken. Het bestand is zoek, de batterij niet voldoende opgeladen. Ik betwijfel of die schreeuw in de opvatting van muziek van de uitvaartleider en de dragers past, om van de muzieksmaak van meneer Degenkamp, drie keer licht-klassiek, maar te zwijgen.

Vrijdag 12 september. Sombere dag. Op het moment dat ik mijn woning verlaat, begint het te regenen, eerst zacht, dan flink. Als ik St. Barbara bereik heeft de wind de paraplu diverse malen omgeslagen, heeft de stof op een hoek het ijzeren geraamte losgelaten, een haveloze toestand. Ik vouw mijn resten zo goed mogelijk samen, treed de vertrouwde cirkel binnen.
De dragers troepen huiverend samen bij de ingang van de aula, in gezelschap van de uitvaartleider. De dragers, allen afkomstig uit West-Friesland, maken grapjes met de uitvaartleider, die op latere leeftijd naar het platteland verhuisde. Of hij al geslaagd is voor zijn inburgeringscursus, willen ze weten. En of hij de streekromans van een schrijver wiens naam mij alweer ontschoten is heeft gelezen. Dat heeft hij niet. ‘Gezakt,’ stel ik vast, ‘Meteen al bij de eerste vraag. Niet best.’ De heer Degenkamp sluit zich bij het wachtende groepje mannen aan. Hij beschouwt de door mij meegebrachte paraplu met een kritisch oog, en stelt een steviger, groter exemplaar ter beschikking.

Om kwart voor twee komt de lijkauto aangereden, keurig op tijd. De heren zetten hun hoed op, verklaren dat het niks niet erg is, voor West-Friezen, een regenbuitje, en haasten zich naar de auto, om de kist behoedzaam op de kletsnatte baar te schuiven. Dan zien we de frêle gestalte van Eva Gerlach naderen. Ik waarschuwde al dat mevrouw Gerlach iemand van het laatste nippertje zou zijn. Ik ben een ervaringsdeskundige, mag je wel zeggen, na bijna honderd van zulke bijeenkomsten. Het stramien. Het vertrouwen.

‘Zullen we haar allemaal een hand geven,’ stelt Degenkamp voor. Hij heeft er duidelijk zin in vandaag. Gerlach nadert van de andere zijde. Het is de uitvaartleider die het initiatief neemt. Voor mijn hand mijn lichaam verlaat doet hij een halve stap naar voren, mompelt zijn naam. Keurig werkt de dichter het rijtje af. Degenkamp knipoogt. Het is gelukt, en ze heeft niets gemerkt, meent hij. Op een dag ga ik een bestseller schrijven: ‘Humor op de begraafplaats.’ De terloopse soort van humor waarbij hooguit een glimlach doorbreekt, het hart een klein sprongetje maakt. We gaan naar binnen. Meneer Degenkamp verdwijnt achter het gordijn in zijn muziekhok, en zet de juiste muziek aan. We gaan allemaal zitten. We luisteren en zwijgen. Het klokje van Tindersticks tikt af, zwelt aan, verstomt.

Gerlach stapt naar voren, neemt achter de katheder plaats en introduceert de onbekende dode met de opsomming van zijn uiterlijke kenmerken, waar en wanneer hij werd gevonden. Een politiebericht. Dat we nog niet weten wie hij is.

Lijn

Nooit geweten of je tijd had later
voor de pijn de lepels vol de zak
van je lijf binnenstebuiten darmvuil
maagvuil keelprop maar geen woord ik zeg

later het is nu en niks veranderd
elke dag de deadline adem voer
drukte in je kop hoe past een lichaam?
vul het op en haal het leeg ik denk

hoe je witte polo zwarte broek
uitgetrokken opgevouwen hoe je
hoofd gescheiden van de rest ik hoop

dat het als een havik opsteeg je
hart, je plek had om de schreeuw het lachen
toen het knapte buiten lucht te horen

als het in je breekt pas is er tijd.


© Eva Gerlach

Als een goede dichter spreekt, hoeft hij of zij zijn of haar stem niet te verheffen. Het gedicht wordt dubbelgevouwen op de kist gelegd. ‘Free at last’, van Antony and the Johnsons begint met een serie morse-achtige bliepjes, waarop een gevoelvolle pianopartij het overneemt, waardoorheen een gedicht van een anonymus opklinkt, een vage bandopname van een wat geknepen stem, die van ver weg schijnt te komen: ‘At last, I’m free. I’m free, at last.’ Alsof we uit de kist zelf worden toegezongen. Als alternatief voor de schreeuw van de havik, die waarschijnlijk nooit uit de laptop had geklonken.

Gevolgd door het laatste nummer van diezelfde cd: Bird Gehrl. ‘I ve been searching, searching for my wings.’ De geluidsinstallatie kan het niet aan: bij de diepe bastonen trilt er iets in de boxen, alsof er een draadje loszit. De uitvaartleider voegt zich bij Degenkamp achter het gordijn. De muziek wordt zachter gezet, de bas eruit gedraaid. Dat helpt.

Als het lied is uitgeklonken, keren beiden heren terug in de zichtbare wereld. De dragers komen naar voren, het ‘Heren, alstublieft’ weerklinkt en even later schuifelen we achter kist aan, de regen in. Aan het graf wordt gezwegen. De uitvaartleider knikt kort naar Degenkamp, die zonder veel omhaal het tolletje in beweging zet waarop de kist in het ondiepe graf zakt. Een steek diep. Twee schepjes kletsnat zand spatten op de kist uiteen.




verslag: © F. Starik




+