UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

dinsdag 30 december 2008

Eenzame uitvaart nummer 104
N.N.
Begraafplaats St. Barbara, dinsdag 30 december 2008, 9 uur.
Dichter van dienst: Anneke Brassinga.

Het zal de laatste eenzame dode wezen die dit jaar wordt weggebracht, de laatste en de eenzaamste. Een ‘mogelijk Poolse man’, krijg ik als omschrijving van de Dienst te horen. Ali Mahmood somt staccato op wat hij van hem weet: leeftijd onbekend, door de politie op 1 december dood aangetroffen op de Contactweg, ter hoogte van nummer 42. Contactweg, Sloterdijk, bedrijventerrein. Overgebracht naar het mortuarium van het VU-ziekenhuis. Op 20 december komt de melding bij de Dienst binnen. Men heeft de hoop zijn identiteit binnen afzienbare tijd te achterhalen opgegeven. Maar vanwege de oudejaarsdrukte –rond het einde van het jaar wordt er nu eenmaal druk gestorven - zullen er nog tien dagen verstrijken voordat hij naar zijn laatste rustplaats wordt gebracht.

Dinsdagochtend. Windstil, vrieskoud. Ik wandel door een uitgestorven Westerpark naar de begraafplaats, rijp doet de bomen wit uitslaan en ook het gras is bedekt met een wit waas. Als je er nieuwsgierig op stapt hoor je het gras zacht kraken, geschrokken treed je terug op het verharde pad. De zon komt moeizaam op boven de bomen. De Haarlemmervaart is spiegeldun toegevroren. Sneeuwstil: in de verte dreunt de stad. Als ik langs de crèche loop die in een van de bazenwoningen op het Westergasfabrieksterrein is gevestigd, zie ik achter het helderverlichte venster de krijtwitte, nog slaperige gezichtjes van vers gearriveerde peuters, eentje zwaait er naar me, aarzelend, alsof hij niet zeker is of hij me herkent. Ik weet wel zeker dat ik deze peuter niet ken, maar zwaai toch maar terug, even weifelachtig. Als hij maar niet denkt dat ik hem halen kom, dat hij verwacht: nu mag ik weg. Je mag de mensen geen valse hoop geven, ook de hele kleine mensen niet.

Gelijk met de lijkwagen kom ik op de begraafplaats aan. Het klokje van de begraafplaats tingelt. Drie dragers bij de poort, de vierde moet zich nog uit zijn automobieltje wringen, de hoed nog op, de jas nog aan. Even later arriveert Bert Kiewik van de Dienst, hij is alleen gekomen. ‘Mahmood zit in Zweden, bij familie, Van Bokhoven is te druk,’ legt hij uit. We kletsen over het fraaie winterweer, de schaatsverwachting. Kiewik is een liefhebber. Hij vertelt over zijn avonturen met dun ijs, waaroverheen je heel hard moet schaatsen: dan zak je er niet door. Hij heeft een keer een hert gezien, midden op een toegevroren meer. Even schrok het dier, gleed weg, maar hervond zijn waardigheid en schreed met opgeheven hoofd naar de kant. Bij de oever keek het dier nog een keer om, om dan met een hoge sprong in het bos te verdwijnen.

Anneke Brassinga arriveert in een bontjas, niet van echt te onderscheiden, met een bontmuts op haar hoofd. Ze verdwijnt naar het toilet, om voorlopig niet meer terug te keren. De uitvaartleider neemt de muziek in ontvangst. Er zitten plakkertjes op met de nummers van de tracks die bijna niemand zal horen – ja, toch aan de dode zijn gericht, zijn wanhoop, zijn klacht, tot troost misschien. Even voor negen ga ik kijken waar Anneke gebleven is, in ieder geval niet op het toilet, niet in de koffiekamer, keer terug naar Kiewik, die nog altijd voor de aula staat. De uitvaartleider komt ons halen. Anneke zit al in de aula. In my solitude, zingt Marianne Faithfull, donker, desperaat. Dan treedt Brassinga naar voren, rechts naast de kist staande leest zij haar gedicht.


Een man

Er is een man gevonden
vermoedelijk beroofd van vooruitzicht en hoop.
Hij heeft het leven zich benomen

met niets meer op zak dan wat Poolse centen
en een boekje in het Pools.
Laat alwie het hoort in dit rijke land, zich schamen.

Bij de Contactweg is het hem overkomen,
die onbekende vreemdeling van onbestemde leeftijd.
Hij was door al zijn dromen heen.

Niet eens een kamer om te sterven:
hij was op straat, alleen, omringd door nacht
en onafzienbare decemberzwaarte.

Hij heeft zich verlost aan een tak.
Geen mens verdient zo radeloos te zijn
in dit beschaafde land. Jij arme Pool - -

te treurig is je nagedachtenis. Ik geef je
woorden mee van troost, de dichter sprak jouw taal:
‘Hoe ruim zijn de kamers van de hemel!

Te betreden langs trappen van lucht.
Boven de wolken hangen de tuinen van Eden.
De ziel rukt zich los uit het lichaam, en zweeft.’


© Anneke Brassinga


Ze buigt voor de dode in zijn kist, treedt dan terug in haar harde kerkbankje. Antony & the Johnsons nemen naadloos over. I need another world. A place where I can go. Arno sluit af met het hartverscheurende ‘Tatouages du passé’. We hebben afgesproken dat de muziek helemaal uit zal klinken, teneinde de heer Degenkamp in staat te stellen de cd’s onmiddellijk na afloop bij mij terug te bezorgen, in de plaats van, als te doen gebruikelijk, pas na het uitschenken van de koffie. De dragers komen een halve minuut te vlug naar voren, rijden onder de wegstervende tonen van Arno de kist de aula uit, dan komt ook Degenkamp tevoorschijn, met de cd’s in zijn hand, zet het tingelklokje aan. We zetten ons in beweging, ik stop de cd’s in mijn tas. Bij het graf aangekomen houden we halt, de kist wordt geplaatst, het bloemstuk wordt erbij gelegd. De dragers vertrekken met de lege baar, wij blijven achter met de heer Degenkamp en de uitvaartleider, die er het zwijgen toe doet. We zwijgen, kijken naar de kist. Een snel kouder wordende minuut verstrijkt, dan zet Degenkamp het tolletje in beweging, de kist zakt.

Deze keer biedt hij uit zichzelf een schep zand aan, hij heeft bij het plaatsen van de kist het hoopje schepzand vast losgewoeld.

Brassinga werpt het zand ver van zich af, als hierdoor aangemoedigd maak ik een zijwaartse zwaai die mijn portie half naast de kist doet belanden, tenslotte krijgt Kiewik een plak bevroren zand, dat met een scherpe tik op de kist breekt. ‘Dan laten we hem hier rusten,’ zegt de uitvaartleider ter afsluiting. We vertrekken richting koffiekamer. Sluiks kijk ik op mijn horloge. Vijf voor half tien. Mooi op tijd.

Bassinga vertelt dat ze de agent gesproken heeft die onze Pool gevonden heeft, hij was aangedaan, hij praatte in korte zinnetjes, alsof het hem moeite kostte om erover te vertellen. Hij had gezegd dat hij zou kijken of hij naar de begrafenis kon komen. De Pool had zich dus verhangen in een boom, aan een tak. Contact weg. Tegenover een bedrijventerrein, waar volop gebouwd wordt, waar gewerkt wordt, gelachen, overdag. ’s Avonds, ’s nachts, is het er uitgestorven. ‘En het stukje gedicht, dat ik citeer, dat is van Czeslaw Milosz, de grote Poolse dichter,’ vult Anneke het ontbrekende stukje van de puzzel aan.

Ik heb om half tien een taxi besteld, die kan nu ieder moment arriveren, maar aangekomen bij de koffiekamer staat er nog geen taxi klaar, er is nog tijd voor een haastige koffie. Degenkamp schudt uitgebreid handen, tot volgend jaar, mevrouw Degenkamp krijgt ook een hand, omdat dit haar laatste optreden als koffiejuffrouw was, na tweeënveertig jaar. Daar is mijn taxi. Hij brengt me helemaal naar het andere eind van de stad, Duivendrecht, waar ik bij de Dienst Parkeerbeheer word verwacht om ‘een poëtisch gedicht’ zoals de wethouder dat even later zal formuleren uit te spreken bij het afscheid van de wielklem, jawel. Er wordt koffie en cake bij geserveerd. Ik had geen tijd me om te kleden. Als ik op moet om te spreken, buig ik, in mijn begrafeniskostuum, als uit gewoonte, voor de laatste wielklem die in Amsterdam ooit van een auto zal worden losgemaakt. Er wordt besmuikt gelachen. Alles gaat gewoon weer verder.


© voor het verslag: F. Starik


PS: Anneke Brassinga vertelt mij later dat haar werpe zands gemikt werd op het hart.




+

Eenzame uitvaart Utrecht nummer 13

I.M. A.J. Hoogeboom, 31-10-1942, Rotterdam – 19-12-2008, Utrecht

maandag 29 december 2008 op begraafplaats Tolsteeg te Utrecht.

Dichter van dienst: Vrouwkje Tuinman

Verslag: Ruben van Gogh

Op 19 december overleed op 66-jarige leeftijd dhr. A.J. Hoogeboom in het UMC. Familie werd door het ziekenhuis, ondanks veel moeite, niet gevonden, zodat hij op 24 december werd aangemeld voor een begrafenis ogv de Wet op de Lijkbezorging.
Het moet een zeer onplezierig persoon zijn geweest. Zijn ex-vrouw, waarvan hij in 1982 al scheidde, reageerde, toen zij door begrafenisondernemer werd ingelicht over het heengaan van dhr. Hoogeboom, met de woorden: 'Dan mag u mij feliciteren'. En repte verder ook namens zijn door hem getraumatiseerde stiefkinderen van: 'Meer slaag dan eten.' Zijn buren waren 'blij dat hij eindelijk is opgerot.' Ook iedereen die met naam en nummer stond vermeld in een van zijn twee mobiele telefoons reageerde uitermate afhoudend of opgelucht en was geenszins van plan naar zijn begrafenis te komen. De begrafenisondernemer had dit niet eerder zo rigoreus meegemaakt. Kortom: een authentieke eenzame uitvaart.

Het is nog stervenskoud om kwart voor tien. De baar staat klaar naast de Godzijdank verwarmde wachtruimte van begraafplaats Tolsteeg. Nanne Nauta komt aangefietst met een op maandagochtend bij een supermarkt nog aangetroffen bosje bloemen - een nagelaten kerstboeket met twee gouden ballen erin verwerkt. Toch nog toepasselijk voor iemand die zich bij leven had versierd met gouden kettingen, gouden ringen en gouden oorbellen en ongetwijfeld enkele kale kerstavonden zal hebben gevierd.

De opzichter van de begraafplaats is ook al aanwezig en als Vrouwkje Tuinman vanwege niet ingenomen astmamedicijnen zich buiten adem aandient is de wachtende partij gereed. We hebben zelfs nog even tijd de originele Escher-wandschildering in de aula te bekijken: een cirkel van naar het middelpunt toe kleiner wordende, en in een spiraal verdwijnende witte- en zwarte vissen.

Dan komen de begrafenisondernemers aanrijden met de kist. Deze wordt op de baar gezet en vervolgens naar het graf gereden.

Enkele graven verderop staat een man stil bij een recent begraven persoon. Hij heeft een snor en draagt een muts met een groen hashblad-embleem. Hij zal de verdere korte plechtigheid aanschouwen met een blik die het midden houdt tussen gepaste afstand en opperste verbazing. Hij ziet de drie begrafenisondernemers en de opzichter met blote handen twee ijskoude metalen dragers aan de kist zetten en de kist vervolgens plaatsen op de takelconstructie boven het graf. Dan knikt een van de begrafenisondernemers naar Vrouwkje en spreekt de woorden: 'Ben benieuwd wat je ervan hebt gebrouwen.' Vrouwkje leest haar gedicht.


Veilige haven

Het anker op je huid, de armband, gouden tanden:
hoewel je ziek en mager bent zit alles op zijn plek.
Om je nek de schakels, langzaam bij elkaar gespaard.
En ringen in je oren. Ze zeggen dat je op het water
beter, verder, zien kunt met metalen extra ogen.
Je moet jezelf verzekeren. Goud bedriegt je niet.
Zelfs als je ziek en mager bent, mensen slechts nog weten
hoe je ze van je af geslagen hebt. De dingen die je hebt
gezegd. Nu zwijg je door je twee mobiele telefoons
en een gewone aan de muur want wie je nummer ziet
die neemt niet op. Je bent mager, ziek en alles wat je
bezit heb je gekocht. Je verzekert jezelf: het goud is trouw.
Het schittert aan je pols wanneer het anker zakt.


© 2008, Vrouwkje Tuinman

Er wordt nog een 'Onze Vader' gemompeld en dan zakt de kist met daarop het boeket met de twee gouden ballen de diepte in. Dat duurt langer en gaat dieper dan verwacht -als we denken: wat duurt dat lang en wat gaat dat diep, zitten we nog maar op de helft- er moet later nog een kist bovenop.

Een overledene die niet zal worden gemist ligt nu in de aarde, ver weg in de diepte, vlakbij staat een man met een hash-embleem die dit korte tafereel tracht te doorgronden.

De begrafenisondernemers nodigen ons uit voor een kopje koffie in het nabijgelegen winkelcentrum. Daar horen wij van enkele andere bizarre begrafenissen die zij hebben geleid: van vrouwen die zich doodgevreten hebben, van mannen die zich doodgezopen hebben, van huizen waar ze door een kniehoge laag van lege bierblikjes moesten waden op zoek naar paperassen. En zeker: ze hoorden vaker van opluchting bij iemands heengaan, blijdschap zelfs, maar zo consequent en zo zonder uitzondering als bij dhr. Hoogeboom was tot nu toe zonder precedent.

© 2008, Ruben van Gogh


+

vrijdag 12 december 2008

Eenzame uitvaart nummer 103

I.M. Mark Stevan Omdalen, West Virginia, USA, 29 oktober 1952, † Amsterdam, 28 november 2008

Begraafplaats St. Barbara, donderdag 11 december 2008, 10 uur.

Dichter van dienst: Ilse Starkenburg

Mark Stevan Omdalen verbleef illegaal in Amsterdam, zonder vaste woon – of verblijfplaats. Hij was verslaafd aan alcohol. Op 28 november werd hij door een toevallige passant gevonden op een boot, in een onnatuurlijke slaaphouding. De voorbijganger waarschuwde de politie, die des nachts om half één zijn dood vaststelde.
Mark werd overgebracht naar het VU-ziekenhuis, en van daar naar Uitvaartcentrum Zuid.

Het Amerikaanse consulaat traceerde zijn ex-vrouw, die de begrafenis niet wil regelen, noch bijwonen. Hij heeft ook een dochter, die tot op heden niet werd gevonden. Daarom wordt hij één steek diep begraven. Een zoektocht op google levert weinig op: de politie heeft er nooit een bericht aan gewijd, aan de vondst van deze man. Op Amerikaanse sites vind ik een paar profielen van mannen met dezelfde naam, mannen die hij geweest zou kunnen zijn, misschien, maar misschien ook niet. Er is er een die een petitie ondertekende tegen dierenleed, er is er een woonachtig in Saint Petersburg, Florida. En als het goed is, woont hij daar nu nog.

Donderdagochtend, waterkoud. Als ik aan kom fietsen staat Ilse Starkenburg al te wachten bij de aula. De dragers staan te kleumen bij de poort. Ik heb op het nippertje een paar cd’s bij me gestoken, die van toepassing lijken op het afscheid van deze mensenzoon: doorrookte, melancholieke stemmen uit de onderwereld. Ik ben vergeten dat met Starkenburg te overleggen, maar zij heeft daar uit zichzelf al in voorzien, drie korte stukken, zegt ze. Ze heeft haar keuze al aan Degenkamp overhandigd. Hij komt juist uit de aula tevoorschijn. Daar is ook Ali Mahmood van de Dienst.

We schudden handen. ‘Ik heb mevrouw al een hand gegeven,’ merkt Degenkamp op, ‘maar ik zal dat opnieuw doen, anders staat het zo raar.’ Vanuit de dienstwoning komt mevrouw Degenkamp aangewandeld. ‘Haar heb ik nog geen hand gegeven, vanmorgen,’ grapt meneer Degenkamp. In de verte zien we de lijkauto. De dragers groeperen zich in hun vaste opstelling, de hoed wordt in de hand genomen. De uitvaartleider gaat voor. Bij de aula aangekomen maant hij ons dat we maar lekker warm binnen moeten gaan staan, in de koffiekamer. Met zachte drang dirigeert hij ons derwaarts. ‘Dan kom ik u straks wel ophalen.’ Hij vindt dat we moeten gaan zitten. Ik blijf staan.

Als de toebereidselen zijn voltooid, komt hij ons weer ophalen. Door het middenpad betreden we de aula. Ilse neemt plaats in de tweede rij op links, ik schuif rechts het voorste bankje in, ruimte latend voor Mahmood, die zich naast mij zet. Bach, Wohl aber uns, voor sopraan en tenor, klinkt op. Ilse had gelijk. Het duurt maar even en dan is het alweer voorbij. Met kordate stapjes komt ze naar voren gestapt, gaat terzijde van de kist staan, en leest, naar de dode toegewend, van een klein, handgeschreven briefje, haar gedicht. Bedeesd, bijna kortaf.



Niet in een andere zin


laat mij die dochter
dan maar even zijn
(paddo’s of wijn)

dat is een makkelijke
taak desnoods verzin

ik je van kaal hoofd
tot schimmelteen
helemaal bij elkaar

ze heeft je sprookjes
verteld zij herinnert
zich je lachje

nu je er niet meer bent
is zij hier niet

maar niet
(meer of minder) je
dochter



© Ilse Starkenburg


Als zij weer is gezeten, duurt de stilte voort, alsof meneer Degenkamp er niet mee gerekend heeft dat het gedicht alweer afgelopen is. Dan klinkt de piano van Horowitz, The Poet, Schumann’s Kinderszenen. In de verte hoor ik iemand hoesten. Hiervan zijn drie korte stukken gekozen: About foreign lands and people. Frightening. Child falling asleep, vermeldt de achterzijde van het bericht, dat ik achteraf ter hand gesteld krijg.

Als de muziek zwijgt, gebeurt er even helemaal niets. Dan komen de dragers met de uitvaartleider naar voren, buigen voor de kist, vatten aan. We gaan staan. De kist wordt naar buiten gereden. Niemand verroert zich, alsof we op een teken wachten, op toestemming om in beweging te komen. Als de kist helemaal buiten staat, volgen we, maar pas als de uitvaartleider ons heeft gewenkt. De uitvaartleider vindt dat we dicht achter de kist aan moeten lopen. Zijn opmerking herinnert me aan de oude heer Prins, die ons ooit aanspoorde om, staande bij een winters graf, ‘in de kring van menselijke warmte plaats te nemen’. Degenkamp gaat voorop, die weet waarheen. Ons compacte groepje wandelt over de begraafplaats naar de laatste rustplaats van Mark Stevan. Het lijkt hier nog wel kouder dan elders in de stad.

De kist wordt te bestemder plaatse van de baar genomen en op het graf geplaatst. Ilse overhandigt haar gedicht aan de uitvaartleider. Hij plaatst het gedicht voor op de kist, knijpt een bloem af, legt die erop. Kleine ademwolkjes ontsnappen ons. Iedereen zwijgt. Tenslotte geeft de uitvaartleider een teken dat de kist kan zakken. Degenkamp bukt. De kist zakt. Dat is gauw gedaan, meneer Omdalen wordt één steek diep begaven. Nog altijd zwijgend verroeren we ons niet, tot de uitvaartleider te kennen geeft dat de koffie ons wacht. ‘Schepje zand,’ opper ik, gewoontegetrouw. Degenkamp vult het schepje en geeft het aan. Eerst Starkenburg, dan Mahmood, dan ik. Stilletjes wandelen we dezelfde weg terug. Lang niet zo’n zwijgzame bijeenkomst meegemaakt. Pas in de koffiekamer keert de wereld weer, als Degenkamp opmerkt dat het de laatste keer zal zijn dat mevrouw Degenkamp de koffie schenkt: meteen na de jaarwisseling zal een cateringbedrijf het van haar overnemen. Het is mooi geweest, vindt mevrouw Degenkamp, na veertig jaar koffieschenken. Ze herinnert ons aan de tijd dat er nog geen stromend water was, in de koffiekamer. Kwam ze met een emmer warm water uit de dienstwoning, om de kopjes af te wassen. ‘Het is wel gemakkelijker geworden,’ vat ze haar bevindingen samen. Degenkamp wil weten of ik ‘het aan mijn rug heb’. ‘Mijn rug?’ vraag ik verbaasd. ‘Omdat u mij het schepje zand liet aangeven,’ lacht Degenkamp. Hij vindt dat ik het het zelf moet kunnen, onderhand. Ik hoef daar toch geen toestemming voor te vragen.

Later, thuisgekomen, mail ik Ilse met het verzoek om de muziek nog eens uit te leggen.
‘Robert Schumann, Kinderszenen, opus 15. Nummer 1: Von fremden Ländern und Menschen. Nummer 11: Fürchtenmachen. Nummer 12: Kind in Einschlummern. Het gedicht sluit aan bij de titels van de gespeelde muziek. Op het briefje staan de titels in het Engels, vanwege die dochter die haar vader misschien nog wel een keer op komt halen. Het hoesten klonk tussen de Kinderszenen gespeeld door Horowitz, een live-opname.’ Waar het hoesten doorgaans van de dragers afkomstig is. Het had al zo vreemd ver weg geklonken. Vreemd, ver weg.

© voor het verslag: F. Starik



+