UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

dinsdag 30 oktober 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 155

EENZAME UITVAART NUMMER 155
I.M. Tadeusz Ferdynand Socha
maandag 29 oktober 2012, 15 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: F. Starik

Die dinsdagavond in De Balie, dat de documentaire Poule des doods wordt voorvertoond, en waar ik zowel Jane Conrad, Ali Mahmood, Ton van Bokhoven als Bert Kiewik tref, het voltallige Team Rampen, Uitvaarten en Pension, melden zowel Van Bokhoven als Mahmood dat er weer een eenzame uitvaart aan de deur staat. Mahmood zegt dat hij de volgende ochtend meteen om acht uur zal bellen, negen uur, geef ik terug, nee, maak het tien. Of elf, lacht Van Bokhoven. Om tien uur precies gaat de telefoon. Mahmood meldt het overlijden van een meneer afkomstig uit Polen, Krakau, geboren op 20 oktober 1956.
'Geen familie, geen inkomen, geen adres,' vat hij samen. Wel is er een zus in Polen getraceerd, maar zij 'wil niets, kan niets'.

Op 27 september reisde de heer Socha in de vroege ochtend per trein van Utrecht naar Amsterdam. In Utrecht had hij contact met de Stichting Barka, die zich, op verzoek van de gemeente nadat in 2011 een tentenkamp ontdekt werd in Amelisweerd, over een groep 'gemarginaliseerde, drankzuchtige en dakloze Polen' ontfermde. Hij is waarschijnlijk uitgestapt op het Amstelstation en van daaruit eerst een heel stuk Gooischeweg en dan langs de A10, de Zuidelijke Ringweg, naar de toerit van de A2 gelopen. Daar heeft hij geprobeerd de snelweg over te steken.

Dat is niet gelukt. Hij werd geschept door een motorrijder en overleed ter plekke. De motorrijder belandde in het ziekenhuis, de weg werd enige tijd afgesloten, er ontstond een lange file. Google leert me dat de weg om 8.15 uur weer werd vrijgegeven. Bij het AT5 nieuws vind ik bij de commentaren onder het korte, zakelijke verslag van het ongeval, naast wat gekanker op Polen in het algemeen en drankzuchtige Polen in het bijzonder, een bericht van iemand die het ongeluk in zijn achteruitkijkspiegel heeft zien gebeuren en daar verschrikkelijk van is geschrokken, alsmede het commentaar van iemand die zich aldaar Mcroney noemt, die vertelt dat de motorrijder zijn broer is, en dat hij alweer aardig is opgeknapt: 'Schouder en ribben gekneusd, inmiddels weer best okay'.

Ik vind eenvoudig een telefoonnummer van de Stichting Barka. Ik krijg een mevrouw aan de telefoon die Nederlands spreekt en Pools, vertelt ze. De verbinding is slecht. Ze stelt voor mij terug te bellen, maar ze belt niet terug. Na enig aarzelen probeer ik het opnieuw. Er wordt niet opgenomen. Een half uur later word ik toch teruggebeld. Er was sprake van een afscheid, op een station, er moest een hoofd worden leeggemaakt, en dan werkt die aardige mevrouw ook nog eens op straat, dikwijls zonder pen, zonder papier bij de hand. Ik leg uit wat ik doe, dat er dan dus een dichter komt, op zo'n begrafenis. Informeer naar wat ze weet. Niet veel, eigenlijk niets. Ze weet dat er vruchteloos naar familie is gezocht. Meneer Socha schijnt wel eens in Utrecht gesignaleerd te zijn, heeft ze gehoord. Nu weet ik ook hoe je zijn naam uitspreekt, met een harde g.

Maar ze zal navraag doen, belooft ze, dan belt ze vrijdag weer terug. Misschien dat er iemand van de afdeling Amsterdam naar de uitvaart kan komen. Ik begin aan mijn gedicht. Vrijdag word ik inderdaad teruggebeld. Ze heeft niemand kunnen vinden die meneer Socha heeft gekend, in Utrecht niet, noch in Amsterdam. Wel is hij inderdaad in Utrecht gesignaleerd, daar blijft ze bij. Ze bedankt me uitvoerig voor alle moeite. Ik zeg dat het niets is. Er zal zeker iemand naar de uitvaart komen, van haar Stichting. Ik leg uit hoe zo'n uitvaart verloopt, dat je een kwartier voor aanvang wordt verwacht. En waar men wordt verwacht. Dat herinnert me eraan dat er een journalist van het tijdschrift Quest bij de uitvaart aanwezig zal zijn, 'een pittige dame' heeft Mahmood verteld.

Vrijdagavond bezoek ik met mijn lief een concert van Arno Hintjens. Bij het nummer Lola barst ik onverwacht in tranen uit: 'Dit lied is voor mijn Pool geschreven,' weet ik uit te brengen, maar thuisgekomen, het bedoelde lied op cd beluisterend, de tekst nader bestuderend, meen ik toch van niet. De live-uitvoering zoveel wanhopiger dan de wat bedeesde uitvoering die op het schijfje is vastgelegd. Het gaat me voornamelijk om de zinsnede: 'C'était pas moi, c'était le vodka'. Of toch? We kunnen er veilig van uitgaan dat meneer katholiek was, dus het Ave Maria zal de dienst openen, dat is gemakkelijk, maar dan? Raining in my heart, instrumentaal op een licht ontstemde piano uitgevoerd door Robert Wyatt, ook mooi. Ik besluit Arno toch maar bij me te steken.

Sombere, natte dag. Op de begraafplaats zijn de winterviolen juist uitgeleverd. Het biedt een vreemde aanblik, alsof de lente gaat beginnen, de vrolijke bloeiers. We zijn allemaal vroeg: de lijkwagen, meneer Kiewik en Van Bokhoven, in gezelschap van de journaliste. De uitvaartleider, die zich Simon noemt. De jonge meneer Degenkamp. Ik leg hem mijn muziekkeuze voor, op voorbehoud dat de Polen ermee kunnen instemmen, en vraag hem om een Ave Maria, die heeft hij in diverse varianten liggen. Ik kies voor Schubert, gezongen door Pavarotti. Nu is het wachten nog op de mevrouw van de Stichting Barka.
Even later zien we twee mensen bij de poort verschijnen, waar ze aarzelend blijven wachten. Ik haal ze op, en inderdaad. De mevrouw van de Stichting, in gezelschap van een meneer van dezelfde Stichting. Ik vertel van mijn muziekkeuze, dat is goed. De mevrouw vertaalt wat we bespreken in het Pools. Ik word nogmaals bedankt voor alle moeite. We sluiten ons aan bij het gezelschap wachtenden. Er worden handen geschud. De uitvaartleider meent dat we beter maar vast binnen kunnen gaan zitten. Het heeft geen zin ons collectief nog natter te laten regenen dan we al zijn. We schuiven in de harde bankjes. Kiewik praat zachtjes met de journaliste, de Polen onderhouden zich eveneens fluisterend met elkaar. Het geroezemoes verstomt als de muziek begint.

Ave Maria. Ik tast in mijn binnenzak naar het gedicht. Daar is het gedicht. Check. Over enkele ogenblikken zal ik opstaan en naar voren komen. Ik stel me voor hoe ik over enkele ogenblikken zal opstaan en naar voren komen. Repeteer wat ik zal gaan zeggen. Hoe ik mijn gedicht zal inleiden. Of ik mijn muziekkeuze zal toelichten. Of ik door het middenpad, of juist via de zijbeuk naar voren zal komen. Vermaan mezelf om niet vooruit te denken, om in het moment te blijven. Dan is de muziek afgelopen, en stap ik door het middenpad naar voren, buig voor de kist, maar durf geen kruis te slaan, uit onzekerheid over de volgorde, terwijl ik die van het weekeinde nog geoefend heb: hoofd, buik, linkerschouder, rechterschouder. Vertel dat we hier bijeen zijn om de laatste eer te bewijzen aan Tadeusz Ferdynand Socha, die in 1956 in Krakau werd geboren en aan wiens leven op 27 september een einde kwam. Dan lees ik mijn gedicht voor.



*

SNEL WEG

I.M. Tadeusz Ferdynand Socha


Op een vroege ochtend in september de trein naar Amsterdam,
station verlaten, verlaten lopen, lopen, lopen, langs de ringweg
terug naar Utrecht? En dan? Wat een trein in een half uurtje kan
dat kost een wandelman een volle dag. Vertrekken, terugkeren.

Je kunt je land, een stad verlaten, maar jezelf verlaat je niet,
je kunt echt overal voor weglopen, terwijl je steeds hetzelfde ziet.
Je kunt je ziel aan een keurige voorbijganger verkopen,
maar kwijt raak je je niet.

Je kunt, op een bijna helder moment, vroeg in de morgen,
besluiten dat je geen uitweg meer ziet. Je rijmt toch wel:
niet op ziet, ziet op niet, op iemand met een motorfiets.
Laatste oproep: steek toch over.

Een donderdag, in alle vroegte, de oorzaak van een file wezen.
Afsluiten, vrijgeven. Verdwaald te zijn, te midden van het razende:
zo onderweg, zo doelgericht, doordacht. Hun werk, hun plicht,
hun ochtendritueel. Gewone, keiharde, onverschillige dag.

Je was hun oponthoud, hun ergernis, hun overlast.
Je was een rampgebied, een ongeluk. Je was te veel.
Tijdverlies. Het leven raast toch wel voorbij. Snel
weg. Droom gerust nu. Je bent vrij.

*

Arno zingt. Mooi. Klopt. Dan vullen de aarzelende pianoklanken van Robert Wyatt de aula, herfstig, bedeesd, weemoedig, berustend, noem maar op. De dragers komen binnen, de uitvaartleider stapt naar voren, we gaan staan, rapen jassen en paraplu's bij elkaar, lopen achter de kist aan de regen in, die onderweg in kracht afneemt, om bij het graf weer in volle hevigheid los te barsten. De mevrouw van de Stichting vraagt of ze een gebedje mogen opzeggen, en een kaarsje mogen branden. Natuurlijk. Graag. Ze prevelen gezamenlijk in het Pools een kort gebed, uit een rugzakje komen twee van die rode plastic grafkaarsjes tevoorschijn, die omzichtig worden aangestoken en bij de kist geplaatst. De uitvaartleider zegt dat we na een moment stilte zijn uitgenodigd om een kopje koffie te drinken. We rekken het moment van stilte in de stromende regen, want dat van de koffie is al gezegd. Dan stel ik voor een schepje zand te werpen, dat werkt. We werpen allemaal een schepje zand, wandelen naar de koffiekamer.

Ik bespreek met Van Bokhoven de uitvaart die voor aanstaande donderdag is aangemeld. We worden nog maar eens omstandig bedankt voor de goede zorgen voor meneer Socha. De mevrouw van de Stichting geeft me haar kaartje, er is een naam op doorgestreept, daarvoor in de plaats heeft ze haar naam ingevuld, met pen: Kasia Wallusch. Ze vraagt of ze het gedicht in het Pools mag laten vertalen. Dat mag. Ze vraagt of ik wil opschrijven welke muziek er nu precies werd gedraaid, dat doe ik ook. Ik geef haar mijn emailadres, opdat ze me de Poolse vertaling kan opsturen, wanneer die gereed is. Dan neem ik wat haastig afscheid, ik moet door naar Arnhem, voor een gewichtige docentenvergadering. In de trein bel ik Elma van Haren, die bij de uitvaart van aanstaande donderdag als dichter van dienst zal debuteren, en deel met haar wat ik daarvan te weten gekomen ben.

(C) voor verslag en gedicht: F. Starik.




+

maandag 15 oktober 2012

Eenzame uitvaart nummer 14, Rotterdam

Rotterdam – Eenzame Uitvaart Nummer 14
Apolonia Elisabeth Smit
Donderdag 11 oktober 2011, 10.00 uur. Algemene Begraafplaats Crooswijk, Rotterdam. Dichter van dienst: Anne Vegter


Apolonia Elisabeth Smit was 84 jaar toen zij op 1 oktober 2012 in het verpleeghuis Antonius Binnenweg overleed. Iemand met zo’n naam en die leeftijd zal een geschiedenis hebben, op z’n minst een verhaal. Maar we weten hoegenaamd niets van haar, zelfs niet haar roepnaam. Of we kunnen er naar raden, de leemtes tussen de summiere gegevens invullen. Er is ergens een dochter, maar die wil niets met haar moeder te maken hebben, er schijnt een kleinzoon te zijn maar die is onvindbaar.

Met die gegevens vraag ik Anne Vegter een gedicht te schrijven. Ze zit midden in een verhuizing, haar huis wordt gerenoveerd, ze moet naar een ruilwoning. Het is maandag en inmiddels is bekend dat de teraardebestelling aanstaande donderdag om 10.00 uur zal zijn. Drie dagen om een gedicht te schrijven voor miemand die je niet hebt gekend, van wie je niets weet.

Anne vraagt of het mogelijk is het stoffelijk overschot van mevrouw Apolonia Elisabeth Smit te zien. Maar dat blijkt vanwege onvoorziene kosten niet te kunnen. Als we elkaar bij de ingang van de Algemene Begraafplaats Crooswijk treffen, vertelt ze dat ze andere wegen heeft gevonden om iets over Apolonia te weten te komen. Ze heeft iemand gesproken die haar heeft verzorgd. ‘We waren buurtgenoten, ze keek uit op metrostation Gerdesiaweg. Daar kom ik vaak. We moeten elkaar hebben gezien,’ zegt Anne, terwijl we achter de lijkwagen naar het graf lopen.



Je woonde tweehoog boven de Sionstraat

Sion, waar lag dat ook alweer, kon je er met
de metro komen, halte station Gerdesia?

Moest je geloven dat je huis gebouwd was
op een berg? Jij en je have op de Sionstraat,

jou maakten ze niks wijs, geen Heilig Lam.
Je had je eigen Openbaringen op het balkon:

er was een man van licht, dansende engel,
strand, iets van goud op Curaçao, familie-

foto ingelijst en mag je best een beetje huilen
want iemand zegt zo teer een liefde in de tijd.

Of deze: (weer vanaf balkon) Chico plast
onder acacia’s. Voor huis: jij met de hond,

jij met een paardenstaart, jij met je papegaai.
Had je die eigenlijk op Sion? Zie Het Lam gaat

voor de hond, daarna de papagaai, dan jij,
bergafwaarts, bergopwaarts, vreemd, vrij.



Anne legt het gedicht op de kist. Door een windvlaag waait het het graf in en komt zodoende onder de kist terecht. Maar de woorden zijn gesproken. We staan nog een moment stil bij de laatste rustplaats van Apolonia Elisabeth Smit. Het is mooi helder najaarsweer.

© gedicht Anne Vegter © verslag Rien Vroegindeweij



+

woensdag 3 oktober 2012

EENZAME UITVAART NUMMER 154

EENZAME UITVAART NUMMER 154

I.M. Wilhelmina Schouten, 27 januari 1937 - 24 september 2012
Begraafplaats St. Barbara, dinsdag 2 oktober, 15 uur
Dichter van dienst: Rob Schouten

Mevrouw Schouten werd geboren in Amsterdam, en stierf in haar woning aan de Berberisstraat in Amsterdam - Noord. 'Beneden was alles heel netjes,' vertelt Ali Mahmood. Hij heeft samen met zijn chef Bert Kiewik de woning bezocht. Ze zijn maar heel kort gebleven. Boven, in haar slaapkamer, waar ze naar schatting van de politie zo'n vijf maanden dood in bed heeft gelegen. 'De stank was niet te harden,' vat Mahmood zijn bevindingen samen. Het matras waarop ze al die tijd heeft gelegen, ontbrak, ook was er een groot gedeelte uit het tapijt gesneden. De politie heeft haar op 24 september om 21 uur dood aangetroffen. In eerste instantie is ze naar het VU ziekenhuis vervoerd, daarna overgebracht naar Uitvaartcentrum Zuid, waar ze op haar uitvaart wacht.

Er is geen familie gevonden. Mevrouw Schouten is kort getrouwd geweest, van 1993 tot 1996, met een meneer van Marokkaanse afkomst, meneer Mahmood vermoedt, op aangeven van de politie, dat het een schijnhuwelijk betrof, voor een verblijfsvergunning moet je toevallig tenminste drie jaar getrouwd zijn geweest, maar heeft anderzijds een foto gezien waarop ze heel gelukkig leek. Ze heeft een uitvaartverzekering in natura. Er is geld genoeg, armlastig was ze niet.

Omdat meneer Van Bokhoven maar liefst vier weken vakantie heeft, zal Mahmood niet naar de uitvaart komen: hij moet zijn kop maar net boven water houden en zwemmen, legt hij uit. Maar hij zal Bert Kiewik vragen of die tijd heeft naar de uitvaart te komen. 'En anders bent u de baas, meneer Starik.' Ik weet meteen wie ik voor deze uitvaart zal vragen. Zoiets kun je niet laten lopen.

De zondag voorafgaand aan de uitvaart tref ik Kiewik bij de première van de documentaire die Astrid Bussink over de eenzame uitvaart maakte: Poule des doods.
Na afloop komen we te spreken over mevrouw Schouten van aanstaande dinsdag. Hij vertelt over het keurige, maar sterk verouderde interieur van haar woning. Dat hij per ongeluk nog in iets van haar is gaan staan, hij had gelukkig wel zijn slofjes aan. Daarmee bedoelt hij van die ziekenhuisachtige hoesjes die je over je schoenen heen kunt trekken. Die behoren tot de standaarduitrusting van het huisbezoek. Dat hij de administratie mee naar buiten heeft genomen om die op de achterklep van de auto uit te zoeken, dat hij gordijnen zag bewegen in die stille straat, maar dat er niemand naar buiten kwam om eens te vragen wat is er aan de hand? En dat in Noord, een buurt die toch bekend staat om haar sociale controle, meent hij.

Dat je, als je door de brievenbus zou kijken, een enorme stapel post zag liggen, zo hoog opgetast dat de deur niet eenvoudig open te krijgen was. Over de wezenlijke onvoorstelbaarheid dat er niemand in die stille straat, vijf maanden lang niet, ooit heeft gedacht: waar zou die mevrouw gebleven zijn? Kleine, gehorige rijtjeshuizen, arbeiderswoningen, of hoe men in de jaren twintig over de huisvesting van de arbeider dacht, waar hij recht op had: een huisje met een schuin dak en een schoorsteen erop. Hij gelooft wel dat mevrouw van haar echtgenoot heeft gehouden: in haar kamer hingen spreuken uit de Koran, en dan waren er die foto's uit een periode in haar leven dat ze er heel gelukkig uitzag, met haar echtgenoot. Ze hadden echt plezier.

De volgende middag geef ik Rob Schouten de nieuwe informatie door. Rob heeft zijn gedicht inmiddels gereed.

Dinsdagmiddag treffen we elkaar op de begraafplaats, onder een herfstige zon. Acht dragers staan klaar bij de poort, ik zie Rob op een bankje zitten, de familie Degenkamp schoolt bij elkaar, de oude meneer Degenkamp draagt een soort duikbril over een tranend oog, ik doe maar net of ik dat even niet zie - we kletsen wat over de documentaire, en dat die echt wel mooi geworden is, dat we binnenkort in De Balie het tienjarig bestaan van de eenzame uitvaart gaan vieren, omdat er niets te vieren valt.

Rob Schouten voegt zich bij ons. Kiewik arriveert eveneens. De uitvaartleider, hoed in de hand. Ik geef hem de muziek die ik heb uitgezocht, we overleggen over de volgorde. Richard Degenkamp vertrekt naar de aula om de muziek in te laden, Jacqueline Degenkamp heeft dingen op kantoor te doen, Bert Kiewik vertelt nog eens wat hij zondag al met mij deelde, en wat ik, voor zover ik dat onthouden had, met Rob deelde, onder de aansporing: 'Bel Kiewik op, die weet meer en wil meer vertellen.'

Ze is niet in bed gestorven, ze heeft al die maanden op de overloop gelegen. Op haar slaapkamer stonden bloemen, mooie bloemen. Kunstbloemen bederven niet. En twee Boeddhabeelden, fraaie Boeddhabeelden, niet van dat Blokkerspul. 'Ze spraken me echt aan,' vertelt Kiewik. En dan nog die spreuken uit de Koran.

'Alle Schoutens worstelen met het geloof.' Rob vraagt om een pen. Hij moet het woord bed door het woord overloop vervangen. 'Zo gemakkelijk is het dus, een gedicht schrijven,' grijnst hij. We lachen allemaal. De uitvaartleider kijkt op zijn horloge. Hij heeft gelijk.

Randy Newman zingt voor ons dat hij naar huis gaat, met een dun, geknepen stemmetje, heel ontroerend. De uitvaartleider komt naar voren en zegt dat we bijeengekomen zijn om mevrouw Wilhelmina Schouten te gedenken, en dat hij nu het woord geeft aan haar naamgenoot. Hij kijkt ons allemaal aan, terwijl hij spreekt. Fijn dat er geen filmploeg staat. We hebben contact.


*

I.M. Wilhelmina Schouten



Je had familie kunnen zijn, of hebben

maar het zat er niet in. Misschien heel even

lachte je naast iemand of was dat schijn?

verder heb je niet veel van je doen spreken



en in het damesblad kwam je niet voor,

maar op een ongeïnteresseerde dag

en zonder goede reden op de overloop

verongelukt heeft het niemand behaagd.



Nu hoeft van jou geen mens meer naar kantoor

of in een winkelruit zich spiegelen.

Aan wie nog dacht dat je er was ben je ontsnapt.



Voed maar weer wortels en gedraag je kosmisch;

waar nergens camera's zijn aangebracht

kun je weer worden wat je altijd was.



*

Bill Fay zingt dat je vrede met jezelf moet hebben, vrede. Dan komt de uitvaartleider nogmaals naar voren om het laatste muziekstuk aan te kondigen, alsmede het feit dat de dragers aanstonds zullen binnenkomen, 'om mevrouw voor de laatste keer op handen te dragen'. Er zijn acht dragers, de verzekering is gul geweest, het bloemstuk is samengesteld uit kostbare orchideeën, van die bloemen die er uitzien alsof ze wel een vlieg zouden lusten, wanneer die voorbijkwam, dat je denkt, nou, dat zal de bloemist een lieve duit hebben opgeleverd, zo zijn we nu eenmaal geconditioneerd. Lief duitje.

Kyteman speelt Intro, van zijn laatste plaat, dat is zo prachtig, die verloren trompet, dat de dragers de choreografie van de muziek lijken te begrijpen: alle bewegingen vallen samen met de bedoeling van de muziek, de uitvaartleider wacht zorgvuldig het moment dat de muziek even terugneemt om zijn 'Heren alstublieft' uit te spreken, de dragers schouderen de kist exact op het moment dat de muziek weer aanzwelt, om op de laatste tonen van deze door God gegeven muziek de aula uit te marcheren, precies in de maat. Op handen gedragen, mooi is dat. De herfstige zon heeft plaats gemaakt voor een dreigend wolkendek. De jonge meneer Degenkamp heeft een paraplu bij zich gestoken. Hij gaat ons voor.

We wandelen achter de kist aan, naar het graf. De uitvaartleider spreekt de hoop en de verwachting uit dat mevrouw Schouten hier haar ongeschonden grafrust zal genieten, we werpen een schepje zand, we buigen voor de kist, onder de koffie bespreken we hoe prachtig de choreografie van het wegdragen van de kist op het laatste muziekstuk geschreven leek, en als de oude heer Degenkamp zich bij ons voegt, bespreken we de halve duikbril die op zijn oog zit vastgeplakt. 'Ik kon de krant niet meer lezen. Er bleek vocht achter mijn oog te zitten.' Hij verhaalt smakelijk hoe men in het ziekenhuis, door een naald in zijn oog te steken, dat vocht heeft weggezogen. We deinzen allemaal achteruit. Een naald in je oog. 'Nee hoor, je voelt er bijna niks van, een prik in je arm is nog pijnlijker,' vertelt meneer Degenkamp opgewekt.

We bespreken het feit of de veronderstelling dat dichters slechts zelden rijvaardig zijn, terwijl Rob Schouten maar liefst drie automobielen bezit, in één waarvan hij aanstonds weer weg zal rijden, waar meneer Starik het met de fiets moet stellen, doe maar duur.


(C) voor gedicht: Rob Schouten, (C) verslag: F. Starik






+