Eenzame Uitvaart nr. 27, H.D.K.
22-09-2012 | GEDICHTEN, VERSLAGEN | ANDY FIERENS, ANTWERPEN, BEGRAAFPLAATS SCHOONSELHOF
Meneer H.D.K. is op 8 januari 1950 geboren in Antwerpen en in Antwerpen overleden op 7 september 2012. Zijn uitvaart vond plaats op maandagochtend 17 september 2012 op begraafplaats Schoonselhof. Dichter van dienst was Andy Fierens.
Haastig trek ik mijn pak aan waarna ik de koffie laat doorlopen en ondertussen bij de krantenwinkel in de straat sigaretten ga kopen. Ik merk dat de temperatuur voor één van de eerste herfstdagen nog best meevalt en besluit na twee koppen koffie zonder overjas te vertrekken. Het is kwart voor negen als ik de deur met een klap achter me dicht trek en richting de tramhalte snel. Ik ben nog erg moe en wrijf in de tram met de krant op mijn schoot met regelmaat in mijn ogen. Het was een vermoeiende en hectische week waarin mijn roman werd voorgesteld, eentje die onder andere over de dood handelt, en ik herhaaldelijk tegen interviewers of lezers had verteld over de dood, wat de dood met me deed, hoe we omgaan met de dood, waarom ik op mijn leeftijd met de dood bezig ben, wanneer de dood in mijn leven sluipt, wat de dood met me doet, wat we nog moeten weten van de dood, niet dat ik alle expertise heb over de dood – zoveel dood, dood, dood, dat ik me zo lamgeslagen voel alsof ik zelf reeds tussen zes planken ben getimmerd.
Eens ik na lang wachten overgestapt ben op de voor mij welbekende tram 24 overloop ik in gedachten wat ik weet van meneer H.D.K. die we zo meteen gaan begraven. Dat is niet bijster veel. Hij was 62 jaar, geen familie bekend, werd gevonden door de politie en was reeds in verre staat van ontbinding. Toen het bericht van de firma binnenkwam ben ik langs zijn appartement geweest. Een wit appartementsblok van de sociale woonmaatschappij, gelegen op het hippe Zuid in een straat die ik me herinner van zijn fietsenhandel en een boekenantiquariaat dat reeds lang gesloten is. Met aan de ene kant een pleintje met drukbezochte Aziatische restaurants, aan de andere kant het Tropisch Instituut dat ik ken van twee vrienden die er zich regelmatig laten controleren op enge ziektes die niemand wil, en met de tram voor de deur is dit geen straat die zich wil onttrekken van het sociale leven in Antwerpen.
Pas bij de derde deurbel die ik indruk krijg ik gehoor van een buurman. Er komt geroep van boven mijn hoofd. Ik zet enkele stappen achteruit en zie een balkonnetje waar weelderige planten vrij spel krijgen. Het hoofd van een man verschijnt tussen de bladeren door.
‘Voor wat is het?’ roept hij met de kenmerkende platte tonen van ons dialect. Hij heeft lang haar dat al lang geen shampoo meer zag en met het beeld van het warrige hoofd tussen de planten tegen een achtergrond van afgebladerde witte verf op een verloederde gevel zie ik een doorslag van wat er zich achter deze muren afspeelt.
‘Ik kom voor de uitvaart van meneer D.K.’
‘H.D.K. Is al lang dood,’ roept hij terug.
‘Ja, dat weet ik’, antwoord ik. ‘Daarvoor kom ik. Ik wilde weten of u iets meer kon vertellen over hem. Ik verzorg zijn uitvaart namelijk.’
‘Ik zei toch dat hij al dood is.’
‘Ja, zijn begrafenis is volgende week. We willen graag iets aardigs zeggen over hem, iets persoonlijk, en daarom kom ik…’
‘Hier is helemaal geen begrafenis. Hij is dood.’
En zo gaat ons absurde gesprek even door tot hij aanbiedt naar beneden te komen ‘want dat klapt gemakkelijker’. Als hij de zware houten deur opent zie ik dat hij met één been strompelt en dat zijn gezicht een gele tint heeft. De meerderheid van zijn tanden mist hij. ‘H. is al lang dood.’
‘Erg jammer.’
‘Veel last mee gehad. Allez, als hij gedronken had werd hij lastig. En dan kwam er nog een meiske bijwonen en dan ging het van kwaad naar erger. De politie is wel 300 keer langs geweest op een jaar. Dat is veel, hein. 300 keer.’
‘Het spijt me dat te moeten horen’, antwoord ik naar waarheid. ‘Heeft u ook nog iets positiefs te zeggen over meneer D.K.? U ziet, wij verzorgen de uitvaart en…’
‘Niet bepaald. Als hij gedronken had…’ Ik onderbreek hem en werp tussen:
‘Hij is nog redelijk jong gestorven.’
‘Jong? Noemt gij dat jong?’ Ik besluit dat we een andere kijk op leeftijden hebben en dit gesprek de dichter Andy Fierens ook niet veel verder gaat helpen bij het schrijven van een gedicht en neem afscheid met een stevige handdruk. De deur gaat dicht en ik besef dat er zich tussen deze muren honderden kleine drama’s heeft afgespeeld tot meneer D.K. vermoeid het hoofd neerlegde.
Op begraafplaats Schoonselhof staat de corbillard met kist van de firma al klaar en de twee inzittende dragers vertellen dat ze wachten op de dragers uit de tweede wagen die de papieren in orde zijn gaan maken. ‘Is Etienne er deze keer bij’, vraag ik.
‘Etienne zit nog tot oktober in Turkije. Bert verzorgt de dienst maar die heeft last van zijn rug.’ Ik zie de lange ceremoniemeester Bert voor mij die de afstanden tussen de begraafplaatsen en daarmee ook zijn rug in zijn krappe autootje verslijt.
Ik wacht aan de ingang van begraafplaats Schoonselhof op dichter Andy Fierens maar enkel een vrouw met twee wandelstokken pikkelt voorbij. Ik sla mezelf weer voor de kop als ik in mijn pak zonder overjas sta te rillen; ik vergeet steeds weer dat het hier kouder is dan in de stad. Er hangt ook nog een fijne nevel in de lucht waarbij ik me afvraag of het smog is of minuscule regendruppels zijn. En terwijl ik zo met half dichtgeknepen ogen sta te turen merk ik bijna niet op dat Andy Fierens met zijn fiets de begraafplaats oprijdt. Het is tijd om naar het perk te gaan.
‘Was meneer van het zware type?’ vraagt Andy Fierens als we naast de drager achter de traag rijdende corbillard richting perk W1 wandelen. Door de achterruit van de wagen zien we een kist van groot formaat liggen.
‘Nee, het is een grote kist omdat we een blok ijs begraven.’ Hij legt verder uit dat meneer H.D.K. al een tijdlang in de diepvries werd bewaard wegens zijn vergevorderde staat van ontbinding. ‘Maar hij heeft nog tijd genoeg om te ontdooien.’ Even moeten we zijn opmerking laten bezinken om dan in lachen uit te barsten om de laconieke grap. Bij het perk aangekomen wordt de kist met het smeltende ijs op de schouders getild en naar het graf gedragen. Mijn twee heideplantjes – opnieuw koos ik voor de kleur purper – komen op het voeteinde te staan. Ceremoniemeester Bert doet teken aan Andy dat hij zijn zegje mag doen.
H. De K. (1950 – 2012)
verborgen sterven tussen het feestgedruis van ‘t zuid in een straat die ruikt naar helden en naar bier. het kon.
niemand zat te wachten op een nieuwe godot. politie was de vriend die je eindelijk vond. de wereld maalt niet sneller
of trager. al klimt een onbehaaglijk grommen uit elke wortel- stronk, eenieder neemt de pijn zoals hij komt. adem in, adem
tot je niet meer gaat. geef niet op. zet je en kijk rond. de kamer is veranderd in een eindeloos luilekkerland. vlei je
neer, je ligt nu op een zuiders strand. de schelpen zingen oude liefdes in je oor. voel je die gloed? sluit je ogen. adem zachtjes uit.
We groeten en de dragers laten de kist zakken in de kuil. Voor we afscheid nemen gaat het nog even over de zere rug van Bert, een andere drager vermaant me dat ik laatst in een restaurant zijn begroeting niet heb beantwoord (‘Wellicht herkende ik je niet zonder dat zwarte pak en die das’, antwoord ik naar waarheid) en er wordt gespeculeerd op de omslag van het weer als oorzaak van de lichte stijging van sterfgevallen. Café De Leuvenaar is nog dicht dus loop ik een eindje mee met Andy langs de ellenlange steenweg tot de derde of vierde halte waar ik op de tram wacht. Het begint haast onmerkbaar zacht te druppelen.
Voor gedicht: Andy Fierens Voor verslag: Maarten Inghels