Eenzame Uitvaart nr. 21, Antwerpen, P.D.
11-02-2012 | ANTWERPEN, BEGRAAFPLAATS SCHOONSELHOF, LIES VAN GASSE
Mevrouw P.D. is op 15 november 1936 geboren te Antwerpen en in RVT St. Anna overleden op 28 januari 2012. Haar uitvaart vond plaats op begraafplaats Schoonselhof in de ochtend van maandag 6 februari 2012. Dichter van dienst was Lies Van Gasse.
De dag voor de uitvaart van mijn grootvader rolde de mail van het uitvaartbedrijf binnen die melding maakte van een nieuwe eenzame uitvaart. Wat al dagen het nieuws beheerst, houdt ook ons in de ban: de extreme koudegolf die het land bevriest. We stampen onze voeten warm op het kerkhof naast de Basiliek van Edegem en herhalen nogmaals dat hij niet van sneeuw of koude hield, dat het misschien goed is dat hij nu is gegaan; liefdevol ingeslapen voor de koude op zijn deur sloeg, de ijsplekken hem nog meer aan het wankelen brachten. Bij min vijftien graden moet het snel gaan voor de begrafenisondernemer, de grond bevriest. Er is nog tijd voor een kort woordje aan het graf, desgewenst kan men even het hout vasthouden van de eenvoudige kist die hij had verzocht – zelfs de handvatten zijn er afgeschroefd -, maar dan strompelen we langs het pad naar de koffietafel. In een in kilometers en omstreken bekende zaal waarin al een eeuw wordt gelachen en gehuild in het clichématige decor van verkleurd bloemenbehang en houten lambrisering aan de muren, grote potten sanseveria’s voor de ramen en anonieme schilderwerken. Er was veel volk, zeggen we tegen elkaar. ‘De mensen kwamen zeggen dat het een mooie dienst was.’
Dat was zo, het was een mooie dienst geworden waarin we persoonlijke dingen vertelden, onze zorgvuldig gekozen muziekstukken werden gedraaid waaronder een walsje van Brahms ergens tussen die en die tekst. Zodat de mensen bij het luisteren van ‘Walz in As groot, Opus 73′ even, niet erg lang, nog geen minuut en een half, konden stilstaan bij het leven of bij zijn dood of bij de verwarming in de kerk die niet goed leek te werken.
De Dali-achtige figuur die in de authentieke Vlaamse zaal zwijgzaam de koffie schenkt en de manden met pistolets aanvult zal mevrouw P.D. niet krijgen na haar uitvaart. Ik sms’te Lies Van Gasse met de vraag of zij een gedicht kan schrijven voor de eerste eenzame uitvaart van dit slecht gestarte nieuwe jaar. Mijn hoofd staat er niet naar en ook op de volgende dag, wanneer de sneeuw met stevige vlagen de stad toedekt en de grootste monsterfile creëert, zit de eenzame uitvaart van mevrouw P.D. ver in het achterhoofd maar op zaterdag denk ik eraan te bellen naar het rusthuis waar ze is overleden. Van de uitvaartfirma kreeg ik enkel te horen dat ‘mevrouw totaal geen familie heeft en ook nooit bezoek kreeg’ en dat ze was gescheiden.
Uit ervaring weet ik dat het verplegend personeel in een rusthuis vaak ook niet meer weet dan de haarkleur en of mevrouw of meneer al dan niet in een rolstoel zat. Maar deze keer heb ik meer geluk. Het diensthoofd van de afdeling waar mevrouw P.D. lag vraagt me om tien minuten later terug te bellen wanneer ze een lijstje heeft klaargemaakt en dat lijstje blijkt nog erg lang te zijn. Ze somt heel wat op en geeft me de tijd om het punt per punt netjes te noteren in mijn zakagenda. Mevrouw P.D. luisterde erg graag naar muziek en hield, zo lang als het kon, van dansen. Mevrouw was een verwoede poetsvrouw en stond er zelfs op de bureaus van de verpleegsters te kuisen. Mevrouw had een sterk karakter, wist wat ze wilde maar was altijd heel vriendelijk. Mevrouw droeg geen nachtjaponnen zonder bloemenprint op want daar hield ze van, van bloemen, en nog het liefst in de kleur lila. En mevrouw had geen enkel grijs haar, ze had al haar zwarte haren nog en niet eens gekleurd!
Van haar verleden of beroepsactiviteiten heeft het diensthoofd geen weet en ik vergeet te vragen waarom ze nooit een bezoek kreeg, maar wanneer ik de telefoon neerleg besef ik dat dit een onzinnige vraag is; waarom iemand geen bezoek kreeg. Als ik alles naar Lies wil doorbellen krijg ik de voicemail dus spreek ik alles netjes in na de pieptoon maar binnen de minuut belt ze zelf terug en herhaal ik alle puntjes nog een keer terwijl Lies aan de andere kant noteert. Nu ik de checklist van mevrouw P.D. nog eens opdreun vormt er zich in mijn hoofd al een zwierig portret: een dansende dame in een bloemenjapon met ravenzwart haar.
Op maandag neem tram 24 naar Schoonselhof en arriveer om twintig voor tien aan terminus Schoonselhof waar ik in één van de bloemenzaken nog drie witte rozen koop voor mevrouw P.D. Lies staat al klaar aan de poort van de begraafplaats en merkt op dat ik misschien drie purperen rozen had kunnen kopen. Op de graven ligt nog een mooi sneeuwtapijt, in tegenstelling tot de binnenstad waar alleen nog maar grijze klonters herinneren aan wat was. Her en der zie je voetsporen van vogels en konijnen en ik zeg dat je mooi op de grachten zou kunnen schaatsen.
De man met het keurig onderhouden witte baardje op de kin doet deze dienst maar ik heb zijn naam niet onthouden of hij heeft die nooit meegedeeld. Hij vertelt dat hij de laatste maanden geen fazanten of patrijzen meer ziet en vermoedens heeft dat er stropers actief zijn op de immense begraafplaats.
‘De poort is ‘s nachts gesloten voor voertuigen maar langs het zijpoortje kan je altijd binnen. Koppeltjes komen hier ‘s nachts ook vaak. In de zomer, nu is het te koud.’ Lies zegt dat ze zich die gezelligheid onder koppeltjes op kerkhoven toch niet kan inbeelden. De man met het baardje is de enige die uit zijn wagen is gestapt, de andere dragers blijven in de warmte van de corbillard zitten.
‘Ik verzorg nu bijna alleen maar OCMW-uitvaarten’ vertelt hij. ‘Die zijn veel aangenamer om te doen.’
‘Aangenamer?’
‘Veel grappiger ook. Uitvaarten met veel volk en trammelant doe ik ook wel eens graag, maar de uitvaarten die we voor het OCMW verzorgen zijn gemoedelijker. Laatst deed ik er één waarbij het nichtje van de overledene de hele weg naar het graf moppen heeft zitten tappen.’ Ik verwacht dat er nu één van die grappen de revue zal passeren maar dat gebeurt niet. De bestelwagen met twee extra dragers komt aan en we besluiten met drie achter de corbillard te volgen naar het nieuwe perk. Onderweg tracht ik tegen de felle witte achtergrond fazanten te spotten die de jacht hebben overleefd.
‘Perk U ligt vol dus zijn we met een nieuw moeten starten: W1,’ zegt hij. ‘En het gaat snel, op twee weken ligt er al bijna een lijn vol.’ Een nieuw jaar, een nieuwe rij.
Aangekomen bij het perk en de kist op schragen gaan mijn bloemen op het deksel en doet de man met het baardje teken dat het aan ons is. Ik gebaar dat ik niets te vertellen heb maar dat Lies meteen kan overgaan op het voordragen van haar gedicht. Bij haar lezing die in volume erg gedempt lijkt door de sneeuw staar ik naar de eenvoudige kist met het deksel waarin bijna identiek dezelfde gouden bouten zijn gedraaid als bij de kist van mijn grootvader, maar bij deze kist zijn de handvatten bewaard gebleven.
De winter kwam als een hinde
en het dal trok.
We zongen voor het onbeschutte.
Uw man sliep als een boom
in een ander huis.
Toch verkleurden uw haren niet.
U had een scheur in het hart.
Niemand kwam ze lijmen.
Dus nu, voor u,
nu het zand bergt
en de weg niet meer te snijden is,
spoel ik uw kist
naar een ander leven.
U vindt er bloemen op tapijten
en dansende japonnen.
U veegt het water uit de gang.
U kiest uw vorm van regen,
ziet de netten en de tijd
om langzaam in te vallen.
U krijgt een eigen huis, dat zacht is,
een warmte die om u past.
U wacht niet meer, al jaren.
‘Dat ging snel,’ zeg ik als we het perk verlaten. ‘Sneller dan anders lijkt het.’ Misschien is het de koude die ons ongemerkt aanspoort sneller te handelen.
‘Goed, dat was het,’ zegt de man met het baardje. ‘Misschien zie ik u hier nog eens terug.’ Hij lacht gebaart naar het poortje, de struiken en wat bomen. Ik lach en antwoord:
‘Dan hoop ik u niet tegen te komen.’
Bij aankomst aan de terminus is café De Leuvenaar nog gesloten dus besluiten Lies en ik een koffie te drinken in het stadscentrum.
© Voor gedicht: Lies Van Gasse
© Voor verslag: Maarten Inghels
+
Eenzame Uitvaart nr. 22, Antwerpen, G.D.
16-02-2012 | ANTWERPEN, BEGRAAFPLAATS SCHOONSELHOF, MAARTEN INGHELS
Meneer G.D. is op 6 november 1950 geboren te Antwerpen en daar thuis overleden op 1 februari 2012. Zijn uitvaart vond plaats op woensdagmiddag 15 februari 2012 op begraafplaats Schoonselhof. Dichter van dienst was Maarten Inghels
Ik ben het verslag van eenzame uitvaart nr. 21 nog aan het uittikken als het mailtje van Renée binnenkomt met de boodschap dat de Firma volgende de week een nieuwe eenzame uitvaart zal verzorgen, op dinsdagmiddag 14 februari. Ik antwoord haar meteen dat ik zelf een gedicht zal schrijven voor meneer G.D., het was al een hele tijd geleden dat ik nog eens een uitvaart begeleidde met een gedicht, maar wanneer mijn mail met een woesh-geluidje in het mapje ‘verzonden berichten’ beland realiseer ik me dat ik op 14 februari een optreden voor 400 leerlingen van een middelbare school zou verzorgen. Na een telefoontje en wat gekras in agenda’s komen we overeen de uitvaart te verlaten naar woensdag 15 februari, zelfde uur, zelfde plek.
Behalve dat meneer G.D. thuis was overleden zijn er verder geen gegevens bekend. Ik tik zijn straatnaam in op Google Street View en kan zijn huis in 3D bekijken, inzoomen op de brievenbus zonder de belettering te kunnen lezen. Voor de deur staat een fiets tegen een boompje en een lege kinderwagen. Er loopt niemand op straat. Het haalt eigenlijk niets uit; het adres opzoeken en de foto’s van de witte gevel bekijken want het huis ziet er in de realiteit toch altijd een tikkeltje anders uit – al was het maar omdat het een nieuw seizoen is en er een ander licht op schijnt.
Het huisje ligt in de Antwerpse buurt Schijnpoort, mij bijna geheel onbekend. Die ene keer buiten beschouwing gelaten dat ik met de bus door de buurt ben gereden en aan de tankstations na de brug getuige was van een staaltje verkeersagressie waarbij een kwade autobestuurder de bus staande hield en de ruitenwissers vernielde. Ik weet niet zo goed waar Schijnpoort begint of eindigt, maar ik neem tram twaalf bij het Coninckplein in Antwerpen Noord waarbij deze in een slingerbeweging via het Stuivenbergplein en sociale woonblokken naar Park Spoor Noord rijdt, het bruggetje onder de spoorweg neemt waar ik moet afstappen aan de twee tankstations.
Voor het rode tunneltje zie ik de uitvergrote prent van Suske en Wiske hangen die over de Schijnpoort handelt en thuisgekomen zal ik ontdekken wanneer ik voor het eerst iets over de wijk Schijnpoort heb gehoord. In het stripalbum ‘De 7 schaken’ komt de Schijnpoort voor als de buurt waar Willy Vandersteen school liep en het Stuivenbergplein als de plek waar hij is geboren. Als ik verder Googel ontdek ik dat Station Antwerpen-Schijnpoort een goederenstation is en dat er een loods is met draaibanken en een wasstraat waarin passagierstreinen worden schoongemaakt om ze nadien om te vormen tot nieuwe treinen.
De dooi heeft zich ingezet en de straten zijn goed nat. Je moet al heel erg goed kijken waar er nog een plek ijs zit. De straat waar meneer G.D. heeft gewoond zit gekneld tussen de spoorweg en de Slachthuislaan, een soort van ongelukkig eilandje omgeven door tramlijnen, drukke verbindingswegen, tankstations en lelijke winkels met nutteloze prularia. Ik ben al op veel troosteloze plekken in de stad geweest maar dit straatje is in combinatie met de regen misschien wel het droevigste wat ik al heb gezien. Zijn huis is onderverdeeld in een 9A waar hij woonde en een 9B, elk met een deur en drie verdiepingen, zes kleine appartementen onder één dak.
Bij meneer G.D. moet ik niet aanbellen maar als ik voor zijn deur staat komt bij 9B een zwarte man buiten die ik aanspreek in de veronderstelling dat hij een buurman moet zijn. Het is moeilijk praten vanwege zijn gebrekkige kennis van het Nederlands maar als ik met gebaren uitleg dat meneer D. is overleden en ik een woordje zal uitleggen op zijn begrafenis knikt hij heftig en wijst naar het raam op de gelijkvloers van 9A. ‘Ja, dood, dead,’ zegt hij luid maar meer dan dat de buurman is overleden weet hij ook niet. Als ik met de combinatie ‘begrafenis, funeral, uitvaart’ mijn reden van bezoek tracht te verklaren, dat ik wil weten of iemand meneer D. goed gekend heeft, antwoordt hij enkel met ‘Dead, dood’. Pas als ik met enkele oneerbiedige armbewegingen het wat volgens mij universele beeld van aarde en een kuil is uitbeeldt, begrijpt hij me en verwijst hij me door naar 9B waar de huisbaas schijnt te wonen. Hij belt drie maal voor me aan maar niemand doet open. De behulpzame buurman beaamt wat ik al begrepen had, de huisbaas is niet thuis of heeft geen zin in een praatje met één van zijn huurders, en zegt dan dat ik moet terugkomen.
Ik besluit in plaats van de tram te nemen naar huis te wandelen, altans een groot stuk daarvan. Langs Park Spoor Noord zie ik een eenzame jogger in de regen en de eindeloze treinen met containers. Meer dan de helft van de containers draagt het opschrift China Shipping, de andere met illustere afkortingen. Het geluid van de voorbijdenderende goederentreinen moet haast de hele dag door klinken. Thuisgekomen zoek ik het telefoonnummer van de huisbaas op in de Witte Gids maar ik vind het nergens.
Op de dag van de uitvaart van meneer G.D. regent het een hele dag en staat er een strakke wind. Met tram 24 aangekomen op Schoonselhof koop ik drie witte rozen bij één van de drie bloemenwinkels. Ik probeer elke keer af te wisselen van bloemist om het eerlijk te houden maar nu merk ik dat de drie rozen de helft goedkoper zijn dan bij de concurrent er naast. Ik vraag of er een cellofaantje rond kan maar de bloemiste vraagt of het bloemen zijn ‘om te leggen’. ‘Dan is het niet verstandig om voor cellofaan te kiezen aangezien ze dan door verstikking sneller stikken.’ Ik antwoord haar dat ze voor een ander papiertje mag kiezen waarna ze de bloemen haast vakkundig de nek omwringt door het papier tot een soort van waaier te vouwen en te nieten.
‘En dit is nog beter voor het milieu ook,’ zeg ik. ‘Zo zonder het plastic.’ Ik denk aan mijn tante die niet graag heeft dat je bloemen met aluminiumsnippers of cellofaantjes mee de kuil inwerpt, slecht voor de natuur, het vergaat niet, of moeilijk.
Op begraafplaats Schoonselhof is er al één corbillard, een gloednieuw model dat een beetje op de kruising tussen de pausmobiel en een uit de hand gelopen gezinswagen lijkt. Ze staan ter hoogte van het nieuwe perk W1 waar meneer D. zal worden begraven maar ze komen even aangereden om me in te lichten dat ze wachten op een tweede corbillard. ‘Deze heeft namelijk geen kist mee,’ zegt Dennis met het lange zwarte haar. Hij vraagt of ik een paraplu moet hebben maar die sla ik af. Ik wacht wel in het schuilhuisje op de tweede wagen.
De tweede corbillard blijkt ceremoniemeester Bert mee te vervoeren, wie ik een hartelijke hand schud, het is immers lang geleden dat hij er nog eens bij was, en de drager met het keurige witte baardje wiens naam ik niet meer wist vorige week. ‘Etienne,’ zegt hij. Etienne, prent ik me in, Etienne, niet meer vergeten. We delen paraplus met het logo van de Firma op aangezien het harder is gaan regenen, maar het is een heel gevecht ze recht te houden in de stevige wind. Bert wilt geen paraplu want hij heeft een hoed: ‘Een hoed uit Rome, gekregen van de paus.’ Later zal hij me het binnenwerk tonen waar in het Latijn het bewijs staat gedrukt.
‘Heel vreemd,’ zegt Etienne. ‘Als ik buiten moet zijn stopt het normaal gezien altijd met regenen. Ik heb twee hondjes en als ik die moet uitlaten stopt het meteen met regenen.’ Etienne is ondanks de regen die niet wil stoppen nu hij buiten staat in een vrolijke bui totdat we de corbillard die nog even een formulier bij de administratie moet gaan afgeven een vreemde route zien nemen. Etienne fulmineert vanop afstand tegen de chauffeur die ‘een nieuwe is en altijd zijn eigen goesting wil doen’, ook onder dragers bestaat er klaarblijkelijk een hierarchie. Wanneer de corbillard met de kist eindelijk aan komt rijden bij perk W1 slaat Etienne met het handvat tegen het koetswerk van de wagen. ‘Stoppen,’ roept Etienne. ‘Draaien!’
‘Meneer is een buitengewoon formaat,’ zegt hij tegen mij. ‘Boven de honderdvijftig kilogram.’ De nieuweling zal de corbillard achteruit het perk oprijden, zo dicht mogelijk bij de lijn graven. ‘Zover krijgen we hem niet getild.’ Zijn overgewicht is misschien een verklaring voor de jonge leeftijd waarop meneer D. stierf. Het gaat steeds harder regenen en na ingewikkelde manoeuvres op de drassige ondergrond krijgen ze de corbillard tot bij de graven. Dan is het nog even onderhands tillen met vijf dragers en een graver, zelfs Bert tilt mee, ondanks zijn versleten schouder. De kist is aanzienlijk breder en ook de gouden bouten en handvaten zijn massiever. Voor de kist op schragen met iedereen er wat verspreid rond, lees ik mijn gedicht voor meneer G.D. voor:
TOT ZOVER
Voor G.D. (1950 – 2012)
Tot zover zijn er niet meer gegevens
bekend dan uw naam, geen familie
waartegen u kon vertellen over de
eindeloze treinen van China Shipping,
het schaatsnieuws in uw laatste dagen.
Niemand om in s- of achtbanen omwegen
mee te maken tot de koude in uw botten
tocht, om foto’s te tonen van een snoepreisje
dat u ooit ondernam – ik gok aldoor.
Wat moet ik dan vertellen over wie
ik niet eerder heb ontmoet, een adres
dat ik nooit eerder bezocht. Stamelend,
zonder idee over wat uw ogen vochtig
hield, wie u troostend vast nam bij
wat de dooi nog boven water bracht.
Dus moet het maar met mijn schamele
smalltalk: de straat is weer ijsvrij, men
houdt uw gordijnen dicht, tot zover.
Mijn in vier gevouwen vel papier gaat mee het graf in en wordt onder een bout vast gezet. Dan is met een extra lint weer tillen geblazen om de kist uitgebalanceerd de kuil in te laten zakken. Ik bedenk dat ik laatste tijd te veel kisten heb zien zakken in een kuil natte aarde. De laatste twee maanden kan ik ze niet meer op één hand tellen en vanochtend kreeg ik opnieuw een sms’je dat berichtte over iemands dierbare die stierf. Dit tempo is moeilijk wennen.
Ik geef mijn paraplu terug aan Etienne en groet hem. Ik wijs hem op twee eenden die opvliegen, maar neen, het zijn niet de fazanten of patrijzen die hij hier mistte. Hij vloekt en slaat met zijn paraplu weer op de wagen die de nieuweling stuurt. ‘Ze moeten het nog leren,’ zegt hij.
‘Ja,’ zeg ik. ‘We moeten het nog leren.’
© Voor gedicht en verslag: Maarten Inghels
+