UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

woensdag 30 maart 2011

EENZAME UITVAART NUMMER 126

Van Bokhoven meldt: Viktor Ucionov heeft op dinsdag 15 maart een einde aan zijn leven gemaakt door van de Torontobrug bij het Amstel Hotel af te springen. Om 17.08 uur. Eerder die dag meldde hij zich bij SPOR, een afkorting die wel iets met psychiatrie te maken zal hebben, meent Van Bokhoven. Daar werd hij 'behandeld', dat wil zeggen weggezonden, omdat er geen geestelijke afwijking werd geconstateerd. Viktor overleed dezelfde avond om 21.04 in het AMC.

Viktor Ucionov werd op 19 maart 1974 geboren te Lietuva, Litouwen. Hij staat niet ingeschreven in het bevolkingsregister van Amsterdam, bevond zich hier 'zonder vaste woon- of verblijfplaats'. Hij wordt dinsdag 29 maart gecremeerd op de Nieuwe Ooster, om 15.45 uur. De as gaat te zijner tijd naar zijn zuster, die in Engeland woont. Zijn vader, die in Litouwen werd gevonden, had hem graag naar huis gehaald maar daarvoor ontbreekt het geld.

Enig googlen levert op dat zijn zus Lina heet en in Londen-Oost woont. Haar achternaam is, omdat zij vrouw, Ucionova. Op datzelfde, verhulde adres staat Viktor volgens het stemregister ingeschreven. Vader woont in een onooglijk dorpje diep in de provincie. De zus laat via de ambassade weten dat zij niet naar de uitvaart kan komen om haar broer de laatste eer te bewijzen. Zijn as is genoeg. Die gaat te zijner tijd naar Engeland.

We hebben dus een crematie. De Nieuwe Ooster. Dinsdagmiddag, de lente schettert zonneschijn. Ofschoon de ondertemperatuur nog ijzig voelt, blijkt de winterjas toch overbodig meegenomen. Als ik aan kom fietsen, tref ik Van Bokhoven bij de ingang van de begraafplaats, waar hij op een parkeersteen heeft plaatsgenomen. Het maakt hem zeven centimeter groter. Als ik me bij hem voeg, stapt hij er weer af. Nu ga ik op de steen staan. Van Bokhoven vertelt dat de Dienst bij Man Bijt Hond op televisie komt, in drie delen, woensdag, donderdag en vrijdag. Een huisbezoek, iemand die sterft bij de dienst Pension, en tot slot: Hoe Nu Verder? Ik ben benieuwd. Even later arriveert ook dichter van dienst Sasja Janssen. We praten over het mensbeeld van Man Bijt Hond. Ik bied Van Bokhoven de steen weer aan, maar hij hoeft er niet meer op te staan.

Daar is ook de uitvaartleider, in gezelschap van een stagiaire. Ik overhandig hem de muziek, die ik voor deze uitvaart heb gekozen. Hij verwacht dat de lijkwagen wat later zal arriveren dan eigenlijk de bedoeling is. Bij vertrek uit het uitvaartcentrum had het verkeer nogal vastgestaan, had hij gezien. We kletsen wat over de vermiste Gijs Thio, wiens lijk gisteren gevonden is, in het water van het Oosterdok. De uitvaartleider weet van niets. Hij was op vakantie, in Thailand. 'In Thailand?' informeer ik. 'Hebben ze daar geen zonneschijn?' Dat komt omdat zijn hobby duiken is. Hij heeft zijn vakantie voornamelijk onder water doorgebracht. 'Nou, dan bent u in ieder geval goed schoon geworden,' doe ik gevat. Ik informeer of de stagiaire ook duikt. Misschien is dat wel verplicht, als uitvaartleider. Maar zij heeft nog nooit gedoken.

Daar is de auto. De uitvaartleider gaat de aula in orde maken, hij neemt de muziek mee. Hij zal het gaan testen, zegt hij. We hebben een nieuwe, kleine aula, net verbouwd. Er passen twintig krappe stoelen in. Er hangen heel veel donkergrijze, dunne doeken, met een abstract gatenpatroon erin, aarzelend tussen gordijn en vitrage. Boven ons hoofd een drietal ovale, platte kroonluchters met ledlampjes erin, heel veel ledlampjes, lichtlijnen. Er zijn geen dragers, we nemen met zijn drieën plaats op de voorste rij stoelen, heel dicht bij de kist. De uitvaartleider en zijn stagiaire blijven achter in de aula staan. Een medewerker van de begraafplaats, gehuld in een donkergroen kostuum, sluit de deuren achter ons, trekt de gordijnen verder dicht. Nu zitten we gevangen. Het eerste muziekstuk klinkt op: 'Kwaede Tongen' van De Kift. Prachtig melancholiek, met een althans voor mij onverstaanbare tekst. Ik heb zanger Ferry Heijne gemaild met de vraag wat of die tekst betekent, hij antwoordde: 'De tekst en de muziek zijn afgeleid van het nummer 'Beda' van Vladimir Vysotsky. Het nummer Kweade tongen is gemaakt voor de voorstelling 'De meester en Margarita' van de Friese theatergroep Tryater, in samenwerking met De Kift, die afgelopen Oerol ten tonele is gevoerd.' Hij heeft een link naar het origineel bijgevoegd, met een vrije vertaling van de tekst van Vysotsky. 'Sa droech ik myn swiere lot oer tin iis, oer ien nacht iis. Mei in krak! Sakk’ ik dertroch, myn hert sonk as in stien. Mar hoe swier myn lot ek wie, it bleau hingjen oan in skos. Sûnt dy dei lit myn swiere lot net mear los. (…) Al it oare bleau foargoed: kweade tongen, ien nacht iis en myn hertebloed.' In het Nederlands levert die laatste regel op: 'Al het andere bleef voorgoed: kwade tongen, onbetrouwbaar ijs en mijn hartepijn.'

Dan komt Sasja naar voren en leest haar gedicht voor, met veel inlevingsvermogen. Ze begint heel hoog, en daalt dan naar een lager register, geeft de man die ze ontmoet de hem passende fluisterstem:


How to meet an angel

Nou bijvoorbeeld zo, je beklimt de Jakobsladders
passeert de man die daar maar wat staat te reiken
en je doet het hem voor, kijk je valt naar boven, kijk

zeg ik de jongen die van zichzelf een foto maakt
op de Torontobrug in mijn stad, daaronder de vuilgroene inkt
waarin jij naar serafijnen dook.

Ik ben de ongenode gast op zijn geschoten beeld
it’s allright allright fluistert de jongen die geen Viktor
heet maar wel je korte zwarte haar, je stenen ogen
leende voor zijn vakantieportret

dan als ik dat gezicht uitveeg met mijn vleugels doem jij op
je zwaait je wenkt je waait
en in het dikbuikige hotel aan de overkant van de rivier
drinken we op kosten van God een laatste ziggoerat.


© Sasja Janssen

Agnes Obel neemt het over met een kort, parelend pianostukje: Falling, catching. Hoe toepasselijk. Julia Stone zingt: 'There where lights inside this dream.' And I lost my heart. And I lost my faith, besluit ze. Dan is het stil. We gaan recht staan. Na een paar minuten komt de donkergroen gekostumeerde naar voren, schuift de gordijnen open. We buigen voor de kist, Sasja legt haar hand erop. We wandelen langs de grote aula naar een ook al nieuw verbouwde koffiekamer, waar een enorme afwasmachine prominent aanwezig is. Het donkergroene kostuum zegt dat hij de muziek heel mooi gekozen vond. Hij draagt een holle zwarte ring in zijn oorlel, zo een die je telkens een maatje groter kunt nemen, om een steeds groter gat in je oorlel mee op te rekken. Ook een hobby. De uitvaartleider vond de muziek ook mooi. Ik leg uit hoe ik tot mijn keuze ben gekomen. Dan is het aan Sasja om haar gedicht uit te leggen. De SPOR, vertelt ze, dat is dat nieuwe gebouw aan de Constantijn Huygensstraat, dat gebouw met die ladders eraan, waarop een mannetje staat met een rugzakje om, zijn armen reikend naar de hemel. Er is een hoop om te doen geweest, om dat beeld, waaraan het gedicht de titel ontleent, 'How to meet an angel'. Door de kunstenaar Ilya Kabakov bedoeld als een mogelijkheid om te onsnappen, door de buurt gezien als een zelfmoordenaar, die op het punt staat van de ladder af te springen, niet netjes, vond men, bij een instelling die er toch op gericht moet zijn om zulke ongelukken te voorkomen. Het mannetje zelf bleef stoicijns ten hemel reiken onder alle commotie.

Dat beeld had Sasja dus voor ogen, toen ze het gedicht ging schrijven, en later, toen ze bij de Torontobrug ging kijken, trof ze daar ook echt een toerist, die een foto van zichzelf wou hebben, precies op de plek waar Viktor zich van het leven beroofde. Van Bokhoven stuurde een kopie van zijn paspoort op, die ik weer aan Sasja passeerde. De mannen vertoonden een opmerkelijke gelijkenis, al was de toerist zich nergens van bewust, hij kende het verhaal van Viktor niet. Met dat dikbuikige hotel bedoelt ze natuurlijk het Amstel Hotel, tegenover de brug. En een ziggoerat is dus een tempelberg, waarop men de goden vereerde, besluit Sasja haar uiteenzetting. We nemen allemaal een tweede kopje koffie. Op kosten van God, of meer precies, op kosten van de Dienst.


© voor het verslag: F. Starik.



+

donderdag 24 maart 2011

Eenzame uitvaart nummer 125


Gerard Goodes, geboren 23 oktober 1926 in Amsterdam, door de politie gevonden in zijn woning in Amsterdam-Noord op 16 maart. Een flatgebouw, jaren tachtig, recent in de verf gezet. Parkeerhaventjes. Hoge, goedkope bomen aan de overzijde. De rand van de stad. Vrij uitzicht, noemen ze dat. Weiland, snelweg in de verte. Hij heeft naar alle waarschijnlijkheid 'een paar dagen' dood in zijn benedenwoning gelegen. Ali Mahmood heeft contact gehad met zijn enig nog levende broer, die aangaf dat hij zelf ook oud is en slecht ter been bovendien, hij zal niet naar de uitvaart komen. Er was nog een zus, maar die is ook dood. Nooit getrouwd geweest. Ali Mahmood heeft de woning bezocht: niets bijzonders, laat hij weten. 'Niet helemaal vies ofzo, gewoon normaal.' Als ik Gerard Goodes google, kom ik op een curieuze site terecht: 'Wat is mijn sterfdatum?' Op die site zal een Gerard Goodes in maart 2013 sterven op 76-jarige leeftijd. Dus dat moet een andere Gerard wezen. Nu ik er toch ben, rekent de site meteen maar even mijn eigen sterfdatum voor me uit: F. Starik zal overlijden op zaterdag 13 december 2019 op de leeftijd van 61 jaar. Ik heb nog 3161 dagen, 9 uren, 51 minuten, en 27 seconden tot mijn eigen overlijden. Bij mijn overhaast opgesteld overlijdensbericht staat vermeld dat ik van bloemen hield. Ik klik de site haastig weg. Je ziet het gewoon minder worden, de tijd die je rest.

Maar nu eerst meneer Goodes: hij zal worden begraven op donderdag 24 maart op St. Barbara, om tien uur 's morgens. Bij de eenzame uitvaart van dinsdag jongstleden vertelt Mahmood dat er een oude vriend van de overledene is gevonden, die graag naar de uitvaart wil komen. Hij weet dat er een dichter komt, dat vindt hij goed. Zelf wil hij niet spreken. Ik leg deze nieuwe ontwikkeling aan dichter van dienst Jannah Loontjens voor. Ze heeft het gedicht eigenlijk al af, besluit om hem toch te bellen. 'Vraag hem naar zijn muziekvoorkeur, heb je een fijne binnenkomer,' antwoord ik en krijg even later van Ali Mahmood de naam en het telefoonnummer van de oude vriend, Anton, door. 'Nou, ik heb Anton gebeld, blijkt dat Gerard Goodes zeer gelovig was en 'verstandelijk niet helemaal meer bij'. Hij heeft hem altijd moeten helpen.... Oef, ik zal mijn gedicht toch maar wat herschrijven. Als muziek raadde hij een mooie psalm aan... Heb jij daarvoor een idee? Ik ben niet echt thuis in de psalmen,' meldt Jannah. 'Psalmen, domineesdochter Catharina Blaauwendraad is daar thuis in.' Catharina mailt even later een lange lijst met bruikbare liederen. Ik kies twee fraaie psalmen: 'Vaste Rots Van Mijn Behoud' en 'Welk Een Vriend Is Onze Jezus', Het Urker- en het Kamper Mannenkoor zingen hun hart uit.

'Mijn eerste versie was eigenlijk een gesprek met een onbekende; van zou het zo, of zou het zo zijn geweest en dacht u ook wel eens zus of zo... het leren kennen van iemand die niet meer te kennen is. Dit idee kon ik niet meer volhouden na mijn gesprek met de oude vriend. Vooral omdat mijn gedachtenassociaties, die ik aan de overledene wilde voorleggen, misschien wat te weinig vroom zouden zijn, of helemaal niet bij de man zouden passen.' Na dat telefoongesprek wil ze voor alles die goede, oude vriend troosten, met haar gedicht, vertelt ze later. Woensdagavond vind ik een definitieve versie in mijn mailbox.

Donderdagochtend fiets ik door het zonovergoten Westerpark naar de begraafplaats. Er is kermis, ik laveer tussen de attracties door. Straks zal de hel hier losbarsten, nu ligt het terrein er nog verlaten bij. Als ik aan kom fietsen, klingelt op de begraafplaats het klokje. Meneer Goodes is gearriveerd, buiten tref ik meneer Degenkamp, meneer Mahmood en de uitvaartleidster, alsmede Jannah Loontjens. We schudden handen, ik overhandig mijn zelfgebrande cd met psalmen. Controleer even of hij zonder haperen werkt, alstublieft. Even later is Degenkamp terug, ja, hij doet het het. Anton is al binnen, in de aula. Als we ons bij hem aansluiten nodigt de uitvaartleidster hem uit op de eerste rij plaats te nemen, Mahmood en Loontjens schuiven op rechts de tweede rij in, ik kies dan voor links, schuin achter Anton. Vera Lynn zingt Time to say goodbye. Anton snuit zijn neus. Dan leest Jannah haar gedicht, zuiver, traag, zorgvuldig.


Geachte Gerard Goodes,

Elk weekeinde was er de kerkbank,
het hout dat elke keer weer meer versleten
leek. Elke herfst waren er weer bladeren.
Maar u zag nooit dezelfde. Elke nacht
was er het donker, dat in de schemering
van lantaarns, het TL-licht uit de portieken,
nooit meer zo zwart werd als vroeger
in Amsterdam.

Uw vriend vertelde me dat u droomde
over Toscane. En ik stel me voor dat u
met precisie een ontbijtbordje droogde,
het ene bordje op het andere, de stapel
weer in de kast. De handelingen die
de dagen de dagen maken, een leven
een leven.

De jaren werden kaler. U kon steeds minder
alleen. Maar de beelden bleven. Van een potje
dammen, van een lach, een onenigheid met uw broer
en de omhelzing erna. Of, zo stel ik me voor,
van het zien van een lok haar over de kreukel
van een oortje, schuin voor u in de kerk.


© Jannah Loontjens


'Welk Een Vriend Is Onze Jezus' klinkt op. Anton schiet vol. Hij laat zijn hoofd in zijn handen rusten. Tussen de twee psalmen door horen we zijn ademhaling, een ingehouden snikken. 'Vaste Rots Van Mijn Behoud'. Dan komen de acht dragers naar voren. Weer geen hoed. We staan recht. Als we naar buiten lopen, omhelst Anton de dichter, grijpt haar hand. Zwijgend lopen we naar het graf. Anton wordt gevraagd of hij niet toch iets wil zeggen. Hij klopt op de kist, wenst Gerard toe dat hij het goed zal hebben, dus, daar, slaat een kruis. De tranen biggelen hem nog altijd over de wangen. De kist zakt. Anton werpt als eerste een schepje zand. We volgen. 'Ik ga toch maar een bloemetje kopen,' zegt hij. Ik nodig hem uit voor een kopje koffie. Dat aanbod neemt hij gretig aan.

In de koffiekamer vertelt hij van zijn vriendschap, tweeënveertig jaar lang waren ze vrienden, en elke week kwam hij helemaal uit Heemstede gefietst om zijn oude vriend te bezoeken. Twee uur heen, twee uur terug. Zomer en winter. Kookte voor hem, maakte zijn keuken schoon, deed zijn was. Van Thuiszorg moest je het niet hebben: 'Die deden veel te weinig. Ze wouden ook niet meer op zijn slaapkamer komen, omdat Gerard incontinent was, dat vonden ze vies.' Dus deed Anton de was voor hem. En op een kwade maandag deed Gerard dus niet open. Anton is achterom gelopen, maar de gordijnen bleven even dicht. 'Toen heb ik de thuiszorg gebeld en die zeiden als hij morgen weer niet opendoet zullen we de politie maar inschakelen. En dat hebben ze dus gedaan.'

Hij vertelt dat Gerard des zondags thuis kerkte, voor de televisie, anders dan in het gedicht. Uit het telefoongesprek had Jannah opgemaakt dat hij nog wekelijks ter kerke ging. 'Goh. Dat je dat ook voor de teevee kan doen.' Maar het geeft niets hoor, hij is echt heel blij met het gedicht, vouwt de kopie zorgvuldig op. 'Gerard was geen gemakkelijke man, maar hij was geen kwaaie, echt niet. Wat erg, dat er verder geen familie is gekomen. Want met die broer, ze gingen toch wel weer met elkaar om, al hadden ze elkaar dus ook wel eens negen jaar lang niet gezien. Er was ook schoonfamilie. En er kwamen ook wel jonge mensen over de vloer, van de kerk, alleen de laatste tijd natuurlijk niet meer. Toen was hij wel heel eenzaam. Had hij alleen mij.'

Een paar weken geleden heeft Anton Gerard nog onder de douche gezet, heeft hij hem helemaal gewassen, met shampoo, ook zijn haar, kreeg hij daarna een schone onderbroek en een hemd aan, zag hij er weer helemaal knap uit. Hadden ze nog een potje zitten dammen, dat deed Gerard graag, al kon hij er niet echt veel meer van, op het laatst. Mahmood kondigt aan dat hij terug naar kantoor moet. Anton schrikt op uit zijn overpeinzingen. Hij moet ook weer eens gaan fietsen, merkt hij haastig op. En of hij uit de nalatenschap een paar foto's mag uitzoeken. 'Dat moet geregeld worden met de Dienst Domeinen,' weet Ali. 'Belt u mij maandag maar. Het zal vast in orde komen.' Anton bedankt ons allemaal voor de mooie uitvaart. En wij bedanken hem, voor zijn innige, tedere vriendschap, wat een lieve, goede man. Diep onder de indruk nemen we afscheid. Het kost ons allemaal moeite ons los te scheuren. Anton gaat bloemen kopen, bij begraafplaats Vredenhof, daar staat een stal.


© voor het verslag: F. Starik



+

dinsdag 22 maart 2011

EENZAME UITVAART NUMMER 124

Juan Antonio Betancor, geboren op 23 juni 1940 in Las Palmas (Gran Canaria), door de politie gevonden in zijn woning in Amsterdam-Noord op 10 maart 2011. Een wat armoedig, grijzig modern flatwijkje, met als opvallend detail dat de uitpandige bergingen paars zijn gesausd, de meesten helemaal, sommigen alleen aan de straatzijde. Meneer Betancor is in de jaren zeventig naar Amsterdam gekomen. Geen familie in Nederland, sinds 1996 gescheiden. Ali Mahmood meldt dat hij de vrouw een brief geschreven heeft, omdat zij als enige erfgenaam in zijn testament staat genoemd, maar zij reageert niet. Wel heeft de ex-vrouw de politie gesproken en hen laten weten: 'Ik doe niks.' Juan laat wat geld na, genoeg voor een particuliere begrafenis. Mahmood heeft de woning bezocht, hij 'voelde wel de stank' in de woning, maar het was er verder vrij netjes. 'Een normaal huis,' vertelt hij, 'een beetje niet geordend maar dat is normaal, als je ouder bent.'

Juan Antonio Betancor wordt dinsdag 22 maart begraven op begraafplaats Vredenhof, om 9.30 uur 's morgens. Dichter van dienst is Krijn Peter Hesselink. Het is zijn debuut. Ik heb de gebruikelijke aanwijzingen verstrekt, zoals dat je netjes aangekleed wordt verwacht, een kwartier voor aanvang van de uitvaart. 'Prima, ik heb niet echt een pak, maar nette & stemmige kledij moet te regelen zijn.' Ik heb een paar vragen beantwoord, zoals deze: 'Is hij voor haar naar Amsterdam gekomen, kwam ze met hem mee of zat het weer anders?' Nu ja, beantwoord: ik weet het antwoord niet. Of hij voor de liefde is gekomen. Dan is het dinsdag, een stralende voorjaarsochtend, ik hoef helemaal geen overjas meer aan, heerlijk. Wat kan een mens innig naar het einde van de winter verlangen. Als ik aankom, zie ik Mahmood in gezelschap van Van Bokhoven en Krijn Peter buiten staan, ze worden vergezeld door het altijd weer gezellige geklak van een fotograaf en een verlegen free-lance journaliste van dagblad Trouw. Men staat in een kringetje bijeen. Ik sluit me aan, we schudden handen, buigen voor elkaar, Krijn Peter schiet ervan in de lach. Buigt dan mede. We gaan allemaal naar binnen, ik geef de muziek af aan meneer Nijman, de uitvaartleider en loop even later met van Bokhoven weer naar buiten. We roken. Dat kunnen we goed.

We kletsen over de serie Adam e.v.a., waarin een jonge Zeeuw in Amsterdam is aangesteld als medewerker van de Dienst uitvaarten van gemeentewege, jawel. Iedere aflevering wordt er een eenzame uitvaart geregeld. In de tweede aflevering, ongeveer in de zeventiende minuut, zit een scène waar de ambtenaar in een duur, modern kantoor een dichter ontvangt. De overledene, een jonge vrouw, heet Vlinder. 'Daar kan ik wel wat mee,' zegt de dichter: 'Vlinder, mot, kaars.' 'Juist ja,' antwoordt de ambtenaar: 'Weet je wat? Laat ook maar.' Je blijft toch zitten met de vraag of de programmamakers gedichten sowieso stom vinden of alleen het fenomeen 'uitvaartgedicht'. Dan is het half tien, Janine Jansen speelt zo verschrikkelijk mooi viool. Krijn Peter leidt zijn gedicht in met een korte uiteenzetting wie meneer Betancor was, wat we van hem weten.


Een sonnet voor een onbekende (1940-2011)


Een klok die nooit gehoord wordt, blijft weerklinken
de klepel schudt de onmacht van zich af
een mooie dag wordt makkelijk vergeten
wie wil, die kan een doorgebroken lach

bezoedelen met leugens, maar geen mens
kan het moment zijn puntje op de tijdlijn
ontzeggen, nee, wat zich voltrokken heeft
heeft zich voor alle eeuwigheid voltrokken

want het is waar, tegen de golfstroom in
ben jij naar Nederland gepeddeld om
hier eerst eens wat te leven, dan te sterven

ik weet niet wie je bent, maar als een hand
ooit teder door je haar gestreken heeft
om je te troosten, dan troost die je nog steeds


© Krijn Peter Hesselink


Het komt er buitengewoon welluidend uit, gevoelvol en toch droog, als een lange, tedere, ononderbroken zin. Het duurt even voor de muziek weer instart, de troostende hand die ooit teder door je haar gestreken heeft en zich voor alle eeuwigheid voltrokken heeft – die hand die troost ons ook, of maakt ons juist verdrietig, dat is moeilijk te zeggen. Ik presenteer Van Bokhoven een zakdoekje, hij ritselt de verpakking aan de bovenzijde open. Weet hij niet, dat er altijd een sluiting met een plakbandje aan de voorzijde zit?
Dan klinkt de schuchtere pianosolo van Martin Fondse van Key Figures eindelijk op. Alsof men heeft gewacht tot de heer Van Bokhoven de neus op orde heeft.

Daarna speelt Janine Jansen nog een keer zo prachtig op haar viool. Meneer Nijman vindt het ook mooi, hij laat helemaal uitklinken, al zien we door de ruitjes van de aula de acht dragers al tijdens het tweede stuk voorbijkomen, we weten dat ze staan te wachten. Wat zijn we stil, op het gekliklak van de fotocamera na. Eindelijk gaan de kaarsen opzij, de deuren open, het zonlicht knalt de aula in, worden de gordijnen opzijgeschoven, naar buiten: dat is troost. Die overbelichte, afgetekende wereld. De kist wordt door de acht dragers geschouderd. Geen van allen draagt een hoed. Alleen de uitvaartleider heeft er een. Aan de kuil is het nog lang stil. Twee dragers rijden de baar weg.

De andere dragers zijn allemaal op de rand van het graf gaan staan, op het groen, ze hebben hun voeten helemaal naar buiten gedraaid, ander zou het op de smalle richel niet passen. Een wankel evenwicht. Bij een van de dragers duwt een takje zijn broekspijp omhoog – zal je net zien. Precies als er een fotograaf naast staat. Meneer Nijman vleit een mooi droog hoopje zand, los als een zomers strand op de kist, voordat die daalt, dan daalt de kist uit zicht en stappen de dragers terug op de veilige aarde. Nog zwijgen we. Best lang. Dan verbreekt Nijman eindelijk de stilte met het voorstel van de koffiekamer. 'Schepje zand,' zeg ik. Wij willen ook. We scheppen en gaan. Op de terugweg schaf ik vier bakken met telkens tien violen bij de Praxis aan, bijna gratis, gele violen, voorjaar.


(C) voor het verslag: F. Starik


+

vrijdag 18 maart 2011

Verslag van de eenzame uitvaart van mevrouw Lín, geboren op 23 augustus 1964 in China, overleden op 2 januari 2011 in Den Haag.

Maandag 14 maart 2011, 9.00 uur, Nieuw Eykenduynen, Den Haag
Dichter van dienst: Ruth van Rossum


Het is fijn als er, onverwacht, toch nog mensen bij een eenzame uitvaart zijn die de overledene kenden. Hoe minder eenzaam de eenzame uitvaart, hoe beter. Ik fiets maandagochtend het terrein van Nieuw Eykenduynen op en zie voor de ingang een groep van ongeveer twintig Chinezen staan. Zij komen, net als ik, voor de crematie van mevrouw Lín.

Mevrouw Lín is geboren op 23 augustus 1964 in Jiang Pu in de provincie Zhejian. Op 2 januari 2011 overleed zij in het Westeinde Ziekenhuis in Den Haag. Ze verbleef illegaal in Nederland en werkte hier. Haar man en kinderen wonen in China. Zij zijn op de hoogte gesteld van het overlijden van mevrouw Lín. Waarschijnlijk zal haar as via tussenkomst van de Chinese ambassade terug gaan naar China.
Dit is wat wij weten. Vanwege de illegaliteit bleken naspeuringen in de ruim twee maanden tussen overlijden en crematie moeilijk.

Met de schaarse informatie werk ik aan het gedicht. Ik verdiep me in haar situatie, ik probeer te zien en voelen hoe haar leven geweest is. Ze heeft zichzelf, vermoedelijk voor een extreem bedrag, over grenzen laten smokkelen. Ze is weggegaan bij haar man en kinderen om elders geld voor hen te verdienen. Ze leefde illegaal, ze mocht hier niet bestaan, moest dus altijd alert zijn. Wat ze kende heeft ze achtergelaten, voor een onbekend land met een onbekende taal, een land dat ze op een kaart misschien niet eens kon aanwijzen. Waarschijnlijk werkte ze dag en nacht. Haar leven hier zal zwaar zijn geweest: werken en overleven en missen en bang zijn. Haar leven daar zal ook zwaar zijn geweest - anders zet iemand niet zo’n enorme stap. Hoeveel ruimte is er om mens te zijn, als alles, je hoofd, je lijf, in het teken staat van overleven, het overleven van jezelf en je gezin. Wat een ongelooflijke moed moet deze vrouw gehad hebben. En wat een leven.

Van een collega heb ik hulp gekregen bij het uitzoeken van de muziek. Ze heeft mij een aantal Chinese cd’s meegegeven en aangegeven welke liedjes geschikt zouden kunnen zijn. En ze stuurt me de vertalingen toe.

Binnen, in de wachtruimte, blijkt één van de Chinese aanwezigen een nicht van mevrouw Lín. Deze mensen zijn uit heel Nederland gekomen voor de uitvaart. Ze doen papieren namaakgeld en briefjes met bladgoud in tassen: deze tassen, dit geld, krijgt ze straks mee, op haar reis.

We gaan de zaal binnen. Bij de kist van mevrouw Lín liggen drie mooie bloemstukken, met Chinese wensen. We luisteren naar het lied Gan Lan Shu. In het Engels: The Olive Tree. “Do not ask where I’m from / my hometown is far away / why go wandering / stray far away…” Om ons heen wordt heftig gesnikt.
Na dit lied komt de nicht van mevrouw Lín naar voren. Zij ziet er verwilderd uit. Ze spreekt in het Chinees naar de aanwezigen - en praat, staand bij de kist, tegen mevrouw Lín. Wij kunnen haar taal niet verstaan maar wel haar houding, haar gezicht, haar toon, het haast wanhopige verdriet.
Dan luisteren we naar het prachtige Lovers, gezongen door Kathleen Battle op muziek van Shigeru Umebayashi.
Ik draag het gedicht voor en leg het daarna met mijn boeketje rode anemoontjes bij de kist.


Naar huis

Een leven onder water. Een matras om
onrustig even op te liggen. Er is eten en
werk. Was je ooit iets anders dan werk?
Het hoofd te moe voor eigen woorden.

Leg je hoofd op een koel kussen. Voel
je vingers op de ondergrond. Sijpel door
de mazen terug naar de andere kant. Reis
naar waar je kinderen slapen. Schuif stil

tegen hen aan en adem hun adem. Laat
je lichaam zich wiegen in hun dromen.


Tenslotte luisteren we naar het lied Chen Li De Yue Kang (The Moonlight in the City).
De uitvaartleider nodigt ons uit om langs de kist te lopen. Dan gaan we de aula uit. Daar, met een wat zoekend gesprek, blijkt dat enkele van de Chinese aanwezigen de kist graag zouden willen vergezellen naar het crematorium. De uitvaartleider regelt dit. Ook doet hij nog zijn best om koffie te organiseren voor de onverwachte opkomst. Maar de Chinese gasten praten liever buiten na. Daar staan ze nog als Henk en ik even later, na een bedrukt kopje koffie, beide zeer aangedaan door deze uitvaart, naar buiten komen.

Het was, zei de uitvaartleider, ook hij is onder de indruk, een mooie plechtigheid, waarbij goed afscheid is genomen van mevrouw Lín. “Het is toch een mens”.

 gedicht en verslag Ruth van Rossum, 2011




+

Labels:

woensdag 16 maart 2011

Eenzame uitvaart nummer 123

Ali Mahmood meldt: Olivier Marc de Haas, geboren 16 februari 1952, woonachtig in Amsterdam-Zuid, overleden in het VU-ziekenhuis op 24 februari 2011. Vader leeft nog, maar heeft al dertig jaar geen contact meer met zoon, wil niet naar de uitvaart komen, verder geen familie. Meneer De Haas wordt begraven op Vredenhof (Haarlemmerstraat, bij de goedkope tapijthal, schrijf ik er ten behoeve van de dichter van dienst bij) op woensdag 16 maart om 9.30 uur. Aj. Dat is de ochtend na het Boekenbal. Ik probeer Eva Gerlach. Niet het type feestvarken, en ook niet iemand die heel graag wil worden gezien, en inderdaad, ze gaat niet. Stemt na enig nadenken in met het verzoek een gedicht te schrijven. Ik kan haar dit er nog bijvertellen: Mahmood is op zijn woning geweest, omschrijft de woning als ontwricht, chaotisch, niet netjes, veel papier, overal plastic zakken, heel veel plastic - rommel, muizen 'maar dat hoeft allemaal niet in het gedicht' voegt hij eraan toe. Meer kom ik niet te weten. Google kent hem niet. De straat waar hij woonde is fraai, van de Amsterdamse School.

Twee wekkers en de belofte van mijn lief dat ze me zal wakkerbellen doen het werk, woensdagochtend. Des nachts een man, des ochtends een man. Haastige douche. Koude wind, de tranen lopen over mijn wangen. Eigen schuld. In de aula op Vredenhof tref ik Mahmood aan, alsmede een mij onbekende uitvaartleider, de beheerder van de begraafplaats, de man met de opvallend kleine tanden. En ook de dragers zijn er al, waaronder die, die treffende gelijkenis met Jan Boerstoel vertoont. De uitvaartleider gaat mee naar buiten, om Gerlach op te wachten, om te roken. Hij vraagt of hij nog wat moet zeggen, dat mag, maar het hoeft niet. Ja, straks aan het graf, zijn naam nog eens noemen, dat we afscheid nemen, dat we enige momenten stilte zullen betrachten, die dingen. Ik geef hem de twee cd's die ik heb meegebracht. Nummer 1 en 24 van deze, nummer 10 van die. Deze is Key Figures, van Martin Fondse en Wolfert Brederode. Die is Elbow, van de nieuwe cd Build a rocket boys!, het schitterende, kleine, verdrietige liedje The birds, reprise. 'The birds are the keepers of our secret, as they saw us where we lay. In the deepest grass of springtime, in a wreckless guilty haze.'

Hagelwitte sportschoenen draagt ze. Als ze is genaderd, gaan we naar binnen. De dragers nemen vast een kopje koffie. We wachten tot het exact half tien geworden is. Voorzichtige pianoklanken. Gerlach spreekt.


AF


Dat je daar ligt, wat maakt het uit. Verdriet
tel ik niet voor je neer, ik weet sowieso
nauwelijks meer wat dat is en ik ken je niet.
Als je maar weet dat niemand dood is zo

lang iemand aan hem denkt.
Wie dan. Ik ben
kind noch kraai van hem en de kist is dicht.
Tenzij hier iemand is die met hem rende,
viste, balletje trapte.
Laat hem toch

zijn wat hij wil, stil, kakel niet alsof
je wie dan ook in leven kunt verzinnen.
Nee, ik strooi stof, ik jank het donker open,

ik ben de grijper die de film laat lopen
waarin hij zwijgend alle knikkers wint
en in zijn rugzak stopt. Dood, blijf eraf.


© Eva Gerlach


Orgel. Dat was andersom bedoeld – eerst dat liedje met die vogels. Nu ja. We doen het er maar mee. Als de muziek is afgelopen, schuift men de gordijnen open. 'Heren. Alstublieft,' klinkt het, als de dragers naast de kist staan gevolgd door 'Hoeden. Alstublieft.' Achter de kist aan naar de kuil, gul bedekt met groen. We nemen onze stilte in acht. We werpen een schepje zand. Geven de schep aan elkaar door. Ik ben de laatste, steek de schep terug in het zand. Dan komt de uitvaartleider naar voren, hij werpt ook een schep, sorry, dat ik de schep niet doorgaf. Dat doet een uitvaartleider anders nooit. Zwijgend lopen we terug naar de koffiekamer. Mahmood neemt vlug afscheid. Hij probeert zelfs geen kopje thee. 'Het is druk,' zegt hij. 'Ik moet er nog drie. Van Bokhoven vier. En Jane ook drie, geloof ik.'

De koffie is sterk, en was al gereed bij binnenkomst. Ik los een staafje creamer op. Ik zie Gerlach aarzelen, zij giet er een tweede staafje creamer bij. Dat helpt nauwelijks, de koffie kleurt slechts marginaal lichter. Even later stap ik met haar naar buiten. We kletsen wat, terwijl we de Haarlemmerstraat afspeuren naar de bus. 'Ik ga naar de overkant,' besluit ze dan. Zij gaat naar de overkant, ik fiets naar huis.

© voor het verslag: F. Starik