Eenzame uitvaart nummer 112, Amsterdam
I.M. Jan Willem van der Wal, 17 april 1934, Amsterdam, gevonden in zijn woning op 16 februari 2010.
Begraafplaats St. Barbara, dinsdag 23 februari 2010, 13 uur.
Dichter van dienst: F. Starik
De dag nadat Jan Willem werd gevonden word ik gebeld door een aangeslagen Van Bokhoven, die juist is teruggekeerd van een bezoek aan de woning van de overledene, aan het Hygieaplein in Oud Zuid. Van Bokhoven vertelt. 'Het stonk verschrikkelijk. Meneer moet weken, zoniet maanden op de woning hebben gelegen.' In het jargon van de Dienst ligt men op de woning, niet erin. Hij verkeerde 'in verregaande staat van ontbinding.' Zo noemt de politie dat. De staat van ontbinding. Verregaand.
'Alsof er een bom was ontploft. Geen meubels, alleen een matras. Kale vloer. Geen vloerbedekking. Daar was al dat vocht en bloed natuurlijk ingetrokken. Overal rotzooi. Een vuilnisbelt. De stank. De stank. Dat blijft in je neus zitten.' Van Bokhoven zette bij zijn vertrek alle ramen in het trappenhuis wijd open. 'Die lucht moet er toch uit. Onbegrijpelijk dat de buren niet eerder hebben gewaarschuwd.' Van der Wal leefde zeer teruggetrokken, als een kluizenaar, had nooit kontakt met zijn buren.
Hij werd in Amsterdam geboren, zijn moeder overleed aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, in 1945. Jan Willem was toen elf. Hij was enig kind. Van zijn vader is bekend dat hij drie keer is hertrouwd, dat al die huwelijken kinderloos zijn gebleven. Van die vader is verder bekend dat hij in 1962 verhuisde naar Amstelveen. Verdere naspeuringen naar vader lijken overbodig: hij werd geboren in 1903. Mocht hij er nog zijn, dan was met afstand de oudste man van Nederland. Er is dus geen directe familie meer in leven. Jan Willem is nooit getrouwd geweest, zijn leven lang alleen gebleven. Hij heeft sinds 1946 onafgebroken in Amsterdam gewoond, sinds 1979 op het Hygieaplein, in wat zijn laatste woning zou worden. Naast zijn AOW genoot hij een bescheiden pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, wat erop zou kunnen duiden dat hij een overheidsbetrekking heeft gehad. Veel geld gaf hij niet uit. Hij laat, naast een gezond girosaldo, een forse beleggingsrekening achter.
Van Bokhoven kondigt aan dat hij straks, na deze lange, aangrijpende werkdag een warm bad gaat nemen, als hij thuis komt, eerst een glas wijn, dan lekker lang in bad. Om die verschrikkelijke geur uit te weken. Dat is zijn grootst verlangen, nu. Verder kondigt hij aan dat er een redacteur van het Nederlands Dagblad, Maarten Vermeulen, bij de uitvaart aanwezig zal zijn, alsmede een fotograaf van die krant. Ik herinner me het telefoongesprek dat ik een tijd geleden met hem voerde. De zeven werken der barmhartigheid, daar had hij het over, hij moest een werk van barmhartigheid verrichten, en in dat kader wilde hij iets met de eenzame uitvaart doen. Ik legde hem uit dat er weinig te verrichten valt: we kunnen de dichter moeilijk door een journalist vervangen. En dit huis wil hij niet opruimen. En voor de bloemen zorgt de gemeente al. Maar nu was het toch gelukt, hij zal Van Bokhoven, voorafgaand aan de uitvaart, naar het uitvaartcentrum begeleiden, waar de overledene, uiteraard in een stijf gesloten kist, ligt opgebaard. Van Bokhoven raadt me aan voorzichtig te zijn met het gedicht, gezien het specifieke karakter van die krant. Dat beloof ik. Ik zal er een fijn Bijbels beeld in stoppen.
In de Statenvertaling luidt het volledige (Jesaja 42:3) citaat: 'Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen.' In de Willibrordvertaling leest men knak voor krook en kwijnen voor roken, de wiek werd een pit: 'Het geknakte riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit. Werkelijk, hij zal recht brengen.' De hoofdletter voor Hem werd onderkast, ook de waarheid heeft het nu opgegeven. In de Nieuwe Vertaling van 2005 gaat het rechtuit van: 'Het geknakte riet breekt hij niet af, de kwijnende vlam zal hij niet doven. Het recht zal hij zuiver doen kennen.' De Naardense Bijbel geeft: 'Het gekrookte riet zal hij niet breken, een verflauwende vlaspit niet doven,– naar zijn trouw zal hij recht doen uitgaan.' Dat moeten ze dan zelf maar met de spaghetti verbinden.
Ik zal beslagen ten ijs verschijnen, mocht het gesprek hierop raken.
Er ligt een zeer recente opname van Peter Gabriel op mijn bureau, Scratch My Back, met een plechtige, klassieke versie van Arcade Fire's 'My Body Is A Cage'. (But My Mind Holds The Key. Set My Spirit Free.) Dat nummer zal door de aula klinken, als het gedicht gelezen is. Bij het binnentreden van de aula zal 'I Think It's Going To Rain Today' oorspronkelijk van Randy Newman, het werk moeten doen, met die heerlijke regel 'Human kindness is overflowing.' En dan vertrekken we weer op de klanken van Street Spirit (Fade Out), Radiohead. Fade out. Again.
Dinsdag, kwart voor een. Kouder dan gedacht, en het zal waarschijnlijk niet gaan regenen vandaag. Acht dragers bij de poort. Natuurlijk. Meneer had geld. Dan word je geschouderd. Bij de aula begroet ik meneer Degenkamp en mevrouw Bussink, die graag eens om 'haar moverende redenen' een eenzame uitvaart zou meemaken, laten we het zo maar noemen. Ik vraag Degenkamp of het mogelijk is het tweede muziekstuk tussen 2:26 en 2.28 out te faden. Het wordt daarna een paar minuten eigenlijk te luid, ziet u, te modern misschien, voor deze gelegenheid. Hij gaat zijn best doen. We herhalen de volgorde van de muziekstukken. Even later verschijnt de lijkwagen. Gevolgd door de witte dienstauto. Bert Kiewik, Van Bokhoven, de journalist. Tezamen met de acht dragers zullen we een heel gezelschap vormen.
De uitvaartleidster stelt zich voor. Nieuw gezicht. Ik onthoud haar naam niet. Ik onthoud die namen nooit. Erger nog, ik versta ze niet, neem het niet op. Hoor een klank. We bespreken het verloop van de dienst. Ze kondigt aan ons welkom te zullen heten, na het eerste muziekstuk, bij binnenkomst. En dan komt daarna het gedicht, en daarna het tweede muziekstuk, dat heb ik er zo bij uitgezocht, zo doen we dat. Alles is duidelijk. We scholen samen voor de aula. Dan is het precies 1 uur geworden. Randy Newman denkt dat het zal gaan regenen vandaag. We gaan naar binnen, ik doe mijn jas uit en leg die naast mij in de bank, en ook mijn das leg ik af. Menselijke vriendelijkheid overstroomt ons. Dan stapt de uitvaartleidster naar voren en heet ons allen, zelfs hartelijk, welkom op de uitvaart van Jan Willem van der Wal, vijfenzeventig jaar oud, gevonden in zijn woning in Amsterdam, die we gaan gedenken met muziek, met deze bloemen, met de voordracht van een gedicht. Dan geeft zij graag het woord aan de heer Starik. Er is geen katheder neergezet. Dat heeft hij al gezien. Kiest positie achter de kist, vouwt zijn papier open en legt zijn hand erop.
*
Al het mijne
In een dansvoorstelling zag ik eens hoe Pina Bausch
van een pak spaghetti een voor een de stengels uitnam
en bij iedere harde dunne sliert uitriep: 'Dies ist meine.
Dies sind alle meine.' Geen idee wat het betekent maar
het ontroerde diep. Ik hoorde van een kluizenaar,
zo hard en dun dat zijn buren weigerden hem te ruiken,
ook toen hij al weken sliep. Hij had zichzelf helemaal in zichzelf
opgesloten. Pas toen werd hij bezocht. Een kaal matras
had alle vocht trouwhartig opgezogen. Meneer Van Bokhoven
zette bij zijn vertrek alle ramen in het trappenhuis wijd open.
Later die avond nam hij een bad, om de geur ook uit zijn neus
te wassen, de geur van de man die niemand meer was, niets bezat.
Geknakt riet. Stengel na stengel, identiek, ongekookt en waardeloos.
Dun, hard en onbesproken. Van alles verlaten, uit de kooi van zijn lichaam
ontsnapt, een gas. Geen sleutel tot de geest. Geen idee wat het betekent.
Die rekening van niks. Afbetaald, geweest.
*
Het gedicht wordt weer in vieren gevouwen, ik schuif het behendig onder het groen van het boeket op de geurende kist, bijna onzichtbaar, neem dan weer plaats, wacht de komst van de muziek. Het zal me benieuwen of het gaat lukken het lichaam als kooi bijtijds weg te draaien – en het lukt precies. Nu kan er niets meer misgaan. Voor het laatste muziekstuk zal uitdoven stelt de uitvaartleidster voor dat we allemaal rechtop gaan staan, uit eerbied voor de overledene, om daarna de kist naar de laatste rustplaats te dragen, en zo geschiedt het precies. We wandelen derwaarts. Zelfs hier ruik je hem nog. Meer stilte. Kist daalt. Schepje zand. Koffie.
© voor gedicht en verslag: F. Starik
+