Eenzame uitvaart nummer 98
I.M. Petrus Gerardus Pendel, geboren 14 juli 1933- overleden in het AMC ziekenhuis 10 juli 2008.
Begraafplaats St. Barbara, dinsdag 22 juli , 10 uur
Dichter van dienst: Rob Schouten
De heer Pendel was ongehuwd. Hij woonde samen met zijn zuster in een flat in Amsterdam Zuid-Oost, op een onwaarschijnlijk nummer, dat in de duizenden loopt.
Zijn zuster is 'psychisch niet in orde', komt niet naar de uitvaart, ‘wil er niets van weten.’ De heer Ali Mahmood van de Dienst meldt verder dat de heer Pendel om 15.30 uur is overleden. Omdat de zuster nog in de flat woont, is er geen huiszoeking gedaan. De heer Pendel beschikt over een uitvaartverzekering.
Dit weten wij. Meldingen van Mahmood zijn altijd uiterst karig, informatietechnisch gesproken. Ik informeer dichter van dienst Rob Schouten, die voor de eerste keer een uitvaart bijwoont, wat er verder van belang is: een kwartier van te voren aanwezig op de begraafplaats, netjes aangekleed, een paar kopieën van het gedicht graag. Drie muziekstukken, na het eerste muziekstuk spreekt de dichter. Zogewenst kan hij de muziekkeuze afstemmen op zijn gedicht.
Bij de uitvaart zal de heer Mahmood van de Dienst aanwezig zijn, alsmede vier dagers, de uitvaartleider, de beheerder van de begraafplaats en uw verslaggever van dienst. Op de ochtend van de uitvaart meldt ook Bert Kiewik, de chef van Van Bokhoven en Mahmood zich. Rob Schouten heeft inderdaad een cd meegenomen. Nummer elf, die moet het worden. Zou hij op zijn eigen begrafenis ook graag willen horen, voor zover je dan nog wat hoort. Heldere ochtend. Magere zon. Stonden we gisteren in de druipende regen, overwogen we om straks thuis de verwarming aan te zetten, vandaag is de zomer teruggekeerd. Opgewekt treden we de aula binnen.
We zetten ons neer in een ongebruikelijke opstelling. Ik ga voorop, schuif gewoontegetrouw rechts het voorste bankje in, waar ik dan doorgaans naast de dichter van dienst kom te zitten, waarop de mannen van de Dienst het harde korte bankje van de linkerrij in schuiven. Vandaag komen Kiewik en Mahmood naast me zitten. Ik merk dit pas op als de uitvaartleider na Morgenstimmung uit de Peer Gynt Suite van Grieg de dichter aankondigt en naar het verkeerde bankje knikt. Is hij vergeten wie ook weer de dichter was? Opzij ziend, merk ik pas op dat ik door Kiewik en Mahmood wordt geflankeerd, zo contemplatief heb ik in het niets gestaard, naar de glanzende vloer, de kist, de kaarsjes, de spiegelruitjes in de wand. Achter de linkerspiegel bevindt zich de heer Degenkamp om de muziek aan en uit te zetten. Ik weet niet of hij ons gadeslaat, terwijl hij het einde van de muziekstukken wacht. Rob Schouten komt van rechts naar voren en draagt zijn gedicht voor, in krachtige stootjes, korte wolken zinsdeel.
Geen gejammer
Ongetrouwd en bij je zuster wonen,
het klinkt wel vredig, haast gezegend,
zoals ook uw in hout verpakte slotleeftijd,
niet piep en niet stokoud.
En geen gejammer: Nun hast du mir
den ersten Schmerz getan.
Maar wat eraan voorafging laat u ons
maar raden, hoe luid het is geweest
tussen die eerste stilte en nu deze hier.
Zou DNA-onderzoek wat opleveren?
Een langzaamaan oplichtend tafereel?
Ik ontwikkel een klassenfoto
in de oorlogsjaren, wie weet kwajongensspul,
Petertje Pendel, je weet wel.
Een baan, wat trouwe dienst allicht
bekroond met een horloge.
Zo poog ik u tot leven te wekken
in het uur van de grijpgrage dood,
nu het wat u betreft niet meer hoeft
maar wat mij betreft juist wel.
Wat allerlaatste giswerk;
de levenden geven het niet gauw op
maar als het niet meer om hen draait
raken ze net zo uitgewist
in kist, register, kop.
© Rob Schouten
De dichter keert terug in zijn bankje. Meneer Degenkamp drukt op elf. Een Album Stuck van Schumann, Bunte Blätter. Parelende pianoklanken, noemt men dat. We besluiten met een wals, de Serenade voor strijkers van Peter Tsjaikovski, bijna zwierig verlaten we de aula. Meneer Pendel maakt zijn allerlaatste tocht. Bij het graf nemen we een minuut stilte in acht. De kist daalt. Nog even staan we zwijgend rond het graf. ‘Koffie,’ spreekt de uitvaartleider dan eenvoudig, met een armgebaar in de richting van de aula wijzend. ‘Schepje zand,’ geef ik terug. We werpen alle vier een schep, het zand is nog zwaar van de regen van gisteren. Dan keren we terug naar de koffiekamer. Mevrouw Degenkamp schenkt de koffie in. Ze weet van mij dat ik maar een klontje suiker hoef. Een klontje. Er staat een schaal met cake. Mahmood reikt ons allemaal een servetje aan. De uitvaart van gisteren wordt nabesproken. Toen was er geen cake. Kiewik memoreert hoe Van Bokhoven het ontbreken van cake bij de uitvaart van de duikers op camera verklaarde met een afgemeten: ‘Geen Geld. Geen cake.’ Kiewik meent dat deze quote beslist wordt uitgezonden. Vandaag is er dus geld dat er gisteren nog niet was. Een van die duikers is in zijn duikpak begraven. Dat is belangrijk om te weten voor meneer Degenkamp, want zo’n duikpak vergaat niet. Bepaald hongerig maakt deze kennis niet.
Kiewik is geïnteresseerd in de betekenis van de derde regel van de tweede strofe: dat DNA-onderzoek kan hij niet plaatsen. Schouten legt uit. Stel nu eens dat je geschiedenis in je DNA zat opgeslagen. Ziekten, daar doen we onderzoek naar, die kun je deels uit afwijkingen aan de DNA-structuur aflezen, dus waarom je persoonlijkheid niet, je verleden, je toekomst? Spoedig waaiert de discussie uit naar het vraagstuk van de vrije wil, piramides in Egypte, klein vakantieleed. Dan is het tijd om te vertrekken.
(C) voor het verslag: F.Starik
+