UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

donderdag 27 december 2007

Eenzame uitvaart nummer 86

I.M. Maria M. 22 december 1941, Cabrera, Curacao † 7 december 2007, AMC Ziekenhuis, Amsterdam.

Begraafplaats St. Barbara, maandag 24 december, 15 uur.

Dichter van dienst: F. Starik


We weten dat mevrouw M. dood is. Dat ze in het ziekenhuis is overleden. Dat haar lichaam drie dagen later is vrijgegeven, dat ze vanaf die dag in koelcel nummer 15 heeft gelegen. We weten dat ze vanochtend met de auto naar het uitvaartcentrum is gebracht, en van daar uit naar de begraafplaats is gereden. Het ambtsbericht meldt verder dat betrokkene niet in Nederland stond ingeschreven, geen vast adres. De politie zoekt naar familie, Interpol is ingeschakeld. De naam van de rechercheur wordt in het ambtsbericht vermeld. Het nummer waarop de rechercheur bereikbaar is staat erbij. Van Bokhoven vertelde al dat de politie geen verdere informatie wil geven, ‘in het belang van het onderzoek.’ Voor de zekerheid toch nog maar een keer gebeld. Als je nu zegt dat het maar voor een gedicht is. Gedichten zijn onschuldig. Maar hij begint meteen weer over het belang van het onderzoek. ‘Misschien kunt u dan iets persoonlijks vertellen,’ probeer ik, ‘heeft u haar gezien, is u iets opgevallen.’ Hem valt nooit iets op. Dat is niet zijn taak. Zijn taak is om alles netjes administratief af te handelen.

Bijna kerst. Traditioneel wordt er dan veel gebeld door allerlei fijne programma’s die iets zieligs willen filmen. De Dienst vindt het wel weer eens een goed idee. De EO haakt teleurgesteld af, als blijkt dat er van een God bij de dichters nauwelijks sprake is. Men begrijpt sowieso niet waar de dominee in dit verhaal gebleven is. RTL 4 persisteert. Ger Fritz belt vanaf het kantoor van Willem Kerstens, dat het wel weer eens mag, of moet. Een jaar geleden is het inmiddels, dat we de laatste televisieploeg te verwerken kregen. En daar konden we niks aan doen, dat ging om de publiciteit rond het babylijkje, dat in het Noord-Hollands Kanaal werd gevonden. Dat viel onder het kopje vrije nieuwsgaring. Dat hou je niet tegen. Voor 4 in het land is er geen andere aanleiding dan dat men graag een eenzame uitvaart wil zien.

En of ik dan de dichter van dienst kan zijn, vraagt Fritz, dat houdt het overzichtelijk. Ik zeg dat het goed is, het kan me eigenlijk niet zoveel schelen. Ik kan er in het gedicht rekening mee houden. Ik kan de kijker erin schrijven, medeschuldig maken. Dat kunstje heb ik eerder vertoond. De draai naar de camera. Een onzichtbaar mens min of meer zichtbaar maken. Dat het toch weer klopt. Iemand die Maria heet. Ik zal er eens een God in schrijven. Speciaal voor de EO. Van Maria kun je raden dat er een katholieke bedoeling achter steekt.

Even later belt de dienstdoende verslaggever van RTL4, om de uitzending voor te bereiden. Hij vraagt naar mijn motivatie. Waarom wij dat doen. Hij klinkt alsof hij het maar stom vindt, want de dode heeft er niets aan, zegt hij, klopt toch, dat de dode er verder niks aan heeft, dat er zomaar een dichter een beetje aan zijn graf komt staan. Hoe ik dat zelf zou vinden, als ik doodga, en er komt een dichter van de gemeente bij mijn graf staan klagen?

Ik heb daar geen antwoord op. Of een lang antwoord. Rond de kerst worden er even traditioneel veel daklozenkranten verkocht, bij de uitgang van de supermarkt, aan de mensen die het wat beter hebben getroffen dan zij, die in de kou buiten met een krantje in de hand moeten staan bedelen. Die krant wordt door gewone journalisten volgeschreven, tegen moderate tarieven. Journalisten die in warme huizen wonen. De helft van de opbrengst gaat naar de dakloze met de krant in de hand, de andere helft gaat terug naar hen die het zoveel beter met zichzelf getroffen hebben, voor wie de koulijders via deze omweg in zekere zin bij de uitgang van de supermarkt de boodschappen bij elkaar bedelen. Dat is niet van iedere zin ontbloot. De daklozenkrant wordt sinds jaar en dag verzorgd door Jan Maarten Buissant, die er elke keer, tegen een tamelijk minimaal budget, weer wat fraais van weet te maken. Opdat de transactie met enige kwaliteit gepaard gaat, om de kans te verhogen dat het krantje daadwerkelijk wordt gelezen, gezien, en misschien opnieuw wordt gekocht, omdat het eigenlijk best een mooi krantje is, liefdevol gemaakt. Dezelfde spagaat.

De dichter van dienst van nummer 85 is terug zijn leven in gefietst, hij gaat zich scheren als hij thuiskomt, wij kleumen wat bijeen in de koffiekamer, er is een half uur over tot de volgende uitvaart gaat beginnen, de televisie wordt rond half drie verwacht, de auto kwart voor, onze kleine dienst zal op het vijftiende uur precies een aanvang nemen.

Ger Fritz arriveert, de cameraploeg, bestaande uit een leuk fris meisje en een puisterige jongeman die de camera bedient. Ik krijg een zender om. De logistiek wordt doorgenomen. Dus de auto komt zo aanrijden. En dan de aula voor de witbalans. Als het zover gekomen is, staan we netjes op een rijtje. Fritz knipoogt. De camerajongen rent achter de auto aan.

We nemen plaats in de aula. Ik heb twee Maria-stukken uitgezocht, we beginnen met de Italiaanse charmezanger Beniamo Gigli, het Ave Maria van Gounod, die vindt Fritz de mooiste. Dan stapt de uitvaartleidster naar voren en kondigt mij aan, als dichter van dienst. Ik verwissel van bril, vouw mijn papier open, neem plaats achter de lessenaar, die ik even tevoren wat dichter bij de kist heb geplaatst.


Ze zeggen


I.M. Maria M., 22 december 1941, Cabrera, Curacao
† 7 december 2007, AMC Ziekenhuis, Amsterdam.


Ze zeggen dat God liefde is, of andersom
de liefde God, dat Hij zich kenbaar maakt tussen
de mensen onderling, misschien dat wij Hem alleen zo
kunnen zien, ervaren. Tussen ons in. Zoals je jaren

ongezien voor de teevee kunt zitten, waar blije mensen
antwoord weten, dozen open doen, prijzen winnen,
of in het Journaal gewichtig iets verklaren, geen nieuws
van jou. Jij bent alleen maar overleden.

We hebben hier een lichaam, we hebben hier een naam,
Maria, je geboorteplaats op Curaçao, de plek waar je bent
weggegaan, een ziekenhuis. Zo kom je bij de mensen thuis:

een kist. Iemand in een kamer schenkt de koffie in, zegt
dat het wel zielig is voor die mevrouw, vraagt zich dan af
of God nu liefde is of andersom bestond Hij niet, of niet voor jou.




© F. Starik, begraafplaats St. Barbara, 24 december 2007


Langzaam en duidelijk moet men spreken, gevoelvol, maar toch ingehouden. Het gedicht komt er mooi uit. Als ik ben uitgesproken vouw ik mijn gedicht in vieren, zoals het de hele dag in de binnenzak heeft gezeten, leg het op de kist, laat mijn hand even rusten, stap dan terug, keer terug naar mijn bankje, verwissel de leesbril weer voor die waarmee ik ook in de verte wat kan zien. De tweede Maria is afkomstig van Grupo Serenada, een gezelschap dat uit Curaçao afkomstig is. Deze Maria wordt in het Papiaments gezongen, huiveringwekkend fraai. De uitvaartleidster meldt dat we onder de klanken van het derde muziekstuk dat ik heb gekozen, Coming home, van John Legend, de aula zullen verlaten.

We zitten heel stil in onze bankjes, beschenen door de lichtbron die bovenop de camera is gemonteerd. Als we achter de kist aan de aula verlaten, fluistert Fritz: goed gedaan jochie. Ik wist dat hij precies die woorden zou gaan spreken. Dat kan ik aan zijn gezichtsuitdrukking aflezen. Ik zie dat Van Bokhoven het heel koud heeft in zijn glanzende jasje. Het ritueel van het plaatsen van de kist, de stilte bij het graf, het werpen van het zand, de aankondiging van het einde van deze plechtigheid, het vooruitzicht van het kopje koffie, alles wordt zonder haperingen uitgevoerd, we wandelen terug naar de aula, nog altijd gevolgd door de camera.

Dan moet er nog geïnterviewd worden. Ik moet eerst, dan kan Van Bokhoven zich warmen. Het moet wel vier keer over. Een vliegtuig zet de landing in, de trein naar Haarlem, de trein van Haarlem, en tenslotte komt het oranje karretje waarmee de graven worden dichtgegooid met hoge snelheid op ons afgereden. De tuinman slaat maar juist op tijd af, waarschijnlijk in de hoop dat hij nu ook op televisie komt, hij zwaait als hij langs komt. Het meisje is geschrokken. Hij had wel dronken kunnen wezen. Welnee zeg ik, dit is een typisch geval van humor. Ik mag nog eens de vragen beantwoorden hoe men zo een gedicht toch schrijft en wat het nut daarvan precies is, ik spreek van een kontje naar God en van de naam Maria. Dat kontje moet over, dat mag natuurlijk niet. Dan is het de beurt aan Van Bokhoven om buiten zijn stand-upje te maken. Ook dat duurt lang. Hij heeft veel uit te leggen. Een volgend vliegtuig zet de daling in. Tegen half vijf is het klaar. We spreken de beste wensen uit en keren huiswaarts, het is een lange dag geweest.

Wat Van Bokhoven allemaal gezegd heeft zullen we wel nooit te weten komen. De uitzending van 4 in het land staat om 22.25 uur in de Gids. Ik zit met mijn zoon naar een Harry Potter-film te kijken, de eerste die wordt uitgezonden. Er komt een spiegel in voor waarin je jezelf kunt zien zoals je wilt zijn, niet wie je bent, maar wie je wilt worden, het personage waarvan je droomt, zeer ongezond, lijkt ons dat, zo’n spiegel. Als ik mijn toestel rond half elf op de juiste zender overschakel, om te zien hoe we gezien gaan worden is er zo’n verschrikkelijke feestuitzending met Robert ten Brink bezig, een uitzending die kennelijk nogal is uitgelopen. De familie Romein moet nog herenigd worden met Amber, die al drieënhalf jaar in Australië woont, en er moet reclame gemaakt worden, heel veel reclame.

Aanvullende zorgpakketten, stoppen met roken, ook niet gemakkelijk. Laat je verrassen door een heerlijke luchtige chocolade in een piramidevormig zakje. Brandend maagzuur, ook lekker. Een uiterst gezond sapje waarin vezels zijn opgelost, zo dat je er niks van merkt, dat je al die vezels binnenkrijgt. Koop een Peugeot. Ruim een uur later dan verwacht wordt eindelijk het juiste programma aangekondigd. Zuchtend werken we ons door nog een reclameblok heen. We moeten nog iets met ons haar doen. Een fatsoenlijke verzekering. Een product met lichaamseigen stoffen. Het is dat je verwacht op de teevee te komen, dan ben je toch benieuwd hoe dat eruit gaat zien, en wat ervan wordt uitgezonden, anders was het echt niet te doen. Je vraagt je af wie daar nu vrijwillig naar kijkt, hoe de mensen dat volhouden.

Inmiddels is in Arnemuiden een restaurant volledig uitgebrand, er zijn vier kinderen bij omgekomen, en daar hebben ze gelukkig beelden van, bij 4 in het land, dus ons kleine nieuws dat eigenlijk geen nieuws is heeft niet aan belang gewonnen. Tegen half twaalf wordt het itempje eindelijk uitgezonden. Bart FM Droog, die de eenzame uitvaart heeft uitgevonden, mag één zin zeggen, dan hoor je een regel uit het gedicht dat ik voor Maria schreef en mag ik ook een vraag die wijselijk wordt weggelaten beantwoorden. Ik zeg geloof ik iets als dat we voor iedere dode een uniek gedicht proberen te schrijven, en dan is het voorbij. Van Bokhoven komt er niet in voor. Vijftien seconden, schat ik. De Warhol-norm wordt niet langer in minuten gerekend, veeleer in seconden.



© voor gedicht en verslag: F. Starik, 24/27 december 2007




+

Eenzame uitvaart nummer 85

I.M. Albert August Hoevelaken, geboren 22 april 1948, Paramaribo † 11 december 2007, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam.

Begraafplaats St. Barbara, maandag 24 december 2007, 13.30 uur.

Dichter van dienst: Adriaan Jaeggi


“Het is kerst, dan gaan er meer.
Dat was de ondubbelzinnige boodschap van de man die ik vertelde dat ik nog een Eenzame uitvaart te gaan had, drie weken voor het einde van 2007. Twee dingen wil ik er alvast van zeggen: in mijn werk als stadsdichter heb ik bij de eenzame uitvaarten altijd ondubbelzinnig het gevoel gehad dat het zinvol werk was; al moet ik ook de man gelijk geven die zich afvroeg wat het voor nut heeft voor iemand die al dood is een gedicht te maken, en begrijp ik ook de jonge schrijfster die op de achterpagina van NRC schreef dat ze het liefst een verzekering zou afsluiten tegen een dichter die aan haar graf een gedicht komt lezen.” schrijft Adriaan Jaeggi op zijn weblog, op maandag 24 december 2007, zijn éénnalaatste gedicht als stadsdichter, “tenzij burgemeester Cohen, Adrie Koster of Peter Beense erin blijven, deze kerst. Laat ons bidden voor hen en ons en onze ontembare gedachten”. Adriaan Jaeggi is bezig met zijn afscheidstournee als stadsdichter, eind januari wordt hij opgevolgd door, nu ja, een opvolger. Hij noemt op zijn weblog meneer Hoevelaken meneer Vianen. We hebben onafhankelijk van elkaar voor een ander verkeersknooppunt gekozen. Uit privacyoverwegingen wordt de naam van de overledene bij publicatie altijd veranderd, geanonimiseerd.

Meneer Hoevelaken was ongehuwd. Hij woonde in de Hembrugstraat, op nummer zoveel. Hij heeft een dochter, in 1981 geboren in Haarlem, die twee maanden na haar geboorte is verhuisd naar Beverwijk, naar we mogen aannemen met haar moeder. Dochter woont nog steeds in Beverwijk, alwaar zij geen telefoonaansluiting heeft. Er is door de Dienst een brief naar haar adres verzonden maar daarop kwam geen reactie.

Meneer Hoevelaken had een uitkering van de DWI. Zijn benedenwoning wordt omschreven als erg rommelig en vol. Voor het raam prijkt een diploma, een groot rijbewijs. Nu vindt Van Bokhoven een woning al snel rommelig en vol, hij is meer van het weggooitype.

Als de dichter van dienst komt aanfietsen staat de voltallige delegatie al klaar. Jaeggi parkeert zijn fiets en draait die niet op slot. Hij is van mening dat wie een fiets van een begraafplaats steelt, die fiets echt nodig heeft. Van Bokhoven, gehuld in een glanzend zwart jasje, een nieuwe meneer van de dienst die Arman heet, met een donkerblauw streepjespak, hij is pas een week in dienst. Zijn achternaam weet nog niemand, in ieder geval Van Bokhoven niet. De vriendelijke, altijd wat nerveuze uitvaartleidster. De muziek die Jaeggi heeft meegebracht wordt doorgenomen met de jonge Degenkamp, vader ligt met zijn dikke buik in de zon op het eiland Lanzarote, vertelt hij. Hij is nooit eerder met de Kerst op vakantie geweest. Kerst is een drukke tijd. ‘Het moet ook niet veel gekker worden.’

We betreden de aula, de muziek zet in. Starry night van Tommy McCook and the Supersonics. Dan stapt Jaeggi naar voren, gaat bij de kist staan en leest dicht bij meneer Hoevelaken zijn gedicht, spreekt half tot de kist, half tot zijn kleine publiek van vier dragers, twee ambtenaren en de uitvaartleidster en tenslotte uw verslaggever van dienst. Voor hij begint te spreken, strijkt hij aarzelend met zijn hand over zijn wang, alsof hij er nu pas aan denkt, dat hij zich al dagen niet geschoren heeft. Hij kucht. Vangt dan bijna aarzelend zijn lezing aan.


Dede Oso

Wie zal je wassen? Wie zal er zingen?
Wie zal foto’s omdraaien, spiegels naar de wand keren?
Wie zal kinderen die nog niet praten
over je heen tillen, en fluisterend je geest bezweren?

Het groot bazuinkoor is niet verschenen,
er komt geen dinari en geen singiman.
Niemand komt je nieuwe huis bekleden.
Wij staan buiten en kijken door het oude raam.

Eén ingelijst groot rijbewijs met brede grijns
anno negentienzevenennegentig. Naast
een schilderij van Nederland. Wij zien verbaasd
hoe je ons schilderde, een Hollandse hoeve,

een os, een hond, een modderpoel. Alsof je hier
geboren was. De planten gaan het niet redden,
maar jij steunde onze jongens door dik en dun
waar wij de moed al hadden opgegeven.

Dag trucker, Amsterdamse Surinamer, dag A. A. Hoevelaken.
Het zal hier wel snel worden opgeruimd.
Het jaar is moe en wij ook, maar voor wij je vergeten
besteden wij dagenlang geen aandacht aan ons uiterlijk.



© Adriaan Jaeggi, Amsterdam, 24 december 2007


De dichter van dienst vouwt het papier na lezing in de lengte dubbel, en legt het op de kist. Blijft een moment als in weemoedige berusting staan, geeft meneer Hoevelaken een laatste overpeinzing mee, beent dan gedecideerd terug in het smalle bankje waarin wij ongemakkelijk moeten zitten, leunt naar voren, zwijgt. Adriaan Jaeggi is een man die onmiskenbaar iets gezelligs heeft, een hartelijke, open, goedlachse man, iemand die ondertussen toch altijd scherp oplet, iemand die goed luisteren kan, mensen graag vragen stelt, iemand bij wie men zich gemakkelijk op zijn gemak voelt, iemand die de kunst van het goede humeur verstaat. Iemand van wie je het leuk zou vinden als hij op je feestje kwam. Schrijft veel voor damesbladen, het betere damesblad, hij is heel geschikt voor de doelgroep, het prototype van de leuke man. Iemand die ermee wegkomt dat hij in zijn gedicht zegt: ‘dag trucker, dag Amsterdamse Surinamer,’ bij wie die woorden er zo naturel, warm, oprecht, gemeend uitkomen. Hier is echt iemand dag komen zeggen. Het kleine gebaar vooraf, het strijken over de baard, als om de aandacht op de wangen te vestigen: ‘het jaar is moe en wij ook, maar voor we je vergeten, besteden we dagenlang geen aandacht aan ons uiterlijk.’ Alsof hij zich gedurende de vijf dagen die er verstreken tussen de melding van de uitvaart en de uitvaart zelve doelbewust niet geschoren heeft. Sterk. Een gebaar dat in de vertraging zijn kwaliteit krijgt. Toen hij peinzend zijn hand over zijn wang streek, hadden wij het gedicht nog niet gehoord. Er zit in komische relatiedrama’s dikwijls een scène waarbij de twee verliefden elkaar moeten nadoen, kleine dingen, altijd beginnend met een paar slokken water, en veel handigheidjes later eindigend met het straaltje dat één beider al die tijd in de mond heeft bewaard, tot het warm en kleverig is geworden, dat krijgt de ander dan in de schoot geworpen. De ander, die de slokjes water allang weer vergeten was, die had ze gewoon doorgeslikt.

The Wedding van Abdullah Ibrahim zet in, klinkt op, sterft uit. Dan neemt de uitvaartleidster plaats achter de lessenaar en zegt dat wij meneer Hoevelaken gedenken met muziek en het gedicht dat wij beluisterd hebben, en dat wij dadelijk, tijdens het beluisteren van het derde muziekstuk, de aula zullen verlaten om hem naar zijn laatste rustplaats te begeleiden. Patria, van Ruben Blades y Son del Solar klinkt op, ritmisch, bijna vrolijk, als om de dragers uit te nodigen in marstempo, op de maat, de fonkelnieuwe baar naar buiten te gaan rijden.

We wandelen achter de nieuwe baar aan de koude grijze middag in. Dankbaar ben ik voor mijn lange onderbroek, mijn dubbele paar sokken in mijn schoenen. Aangekomen bij de laatste rustplaats staan we stil. Stil. Het blijft maar stil. Verwachtingsvol kijk ik na enige tijd opzij naar de uitvaartleidster, maar ze volhardt in haar zwijgen. Dan klinkt er een geluid op als van een watervalletje in een bergbeekje, een bescheiden geluid. De jonge meneer Degenkamp haast zich weg om zijn mobiel op te nemen. We doen maar net of we niks merken, blijven in vrome afwachting stilstaan, starend naar de kist, het in de lengte dubbelgevouwen papier erop. We wachten geruime tijd op zijn terugkeer. De uitvaartleidster moet een stap opzij zetten om hem door te laten naar zijn plek bij het tolletje dat het dalingsmechanisme bedient, de zogeheten graflift. Hij moet op het knopje drukken. Dat is zijn taak.

Tenslotte spreekt de uitvaartleidster, de kleine kudde weer compleet hebbend, dat we een moment stilte in acht zullen nemen voor meneer Hoevelaken. Ten derde male nemen we een moment van stilte in acht. We staren naar de kist met het papier erop. Windstil. Achter ons is iemand hoorbaar aan het tuinieren geslagen, met veel geritsel van plastic, misschien wordt er een kerststukje geïnstalleerd. Onderweg kom je langs veel graven met een kerststukje erop. Opdat men daar beneden zwijgend het Feest van het Licht viere met drie rode glimmende ballen en een tak groen. Dubbele sokken noch lange onderbroeken zijn hiertegen bestand.

Eindelijk is het over en daalt de kist. De uitvaartleidster zegt dat hiermee een eind gekomen is aan de plechtigheid en nodigt ons uit voor een kopje koffie. ‘Schepje zand?’opper ik gelijktijdig met de dichter van dienst. ‘Die eer laat ik u,’ nodigt Jaeggi mij uit om als eerste het vochtige, gele zand op de kist te werpen. Jaeggi volgt, Van Bokhoven en Arman. Dof, noteer ik dan graag, dat het zand met een doffe klap op de kist valt. Voor het donker is geworden zal het oranje karretje met de grote schep de naastgelegen vochtige berg met een paar forse halen de kuil in rijden. Daarna moet het een paar weken inklinken. Inklinken is een mooi woord voor het feit dat de kist onder het gewicht van het zand bezwijkt. Dan wandelen we terug naar de koffiekamer.

Het moet een gezellige man zijn geweest, meneer Hoevelaken. Jaeggi is naar zijn huis gefietst, een benedenwoning, heeft door de ramen naar binnen gekeken. Een zelfgeschilderd landschap, enorm Hollands, een vaandel van Ajax, dat truckersdiploma, waarop hij breed staat te grijnzen, een grote plastic speelgoedvrachtwagen, genoeglijke spulletjes. Iemand die zich graag door zijn raam liet zien. Dit ben ik.

Jaeggi vertelt over zijn afscheidstournee. Hij zal in het kader daarvan bij een paar gewone Amsterdammers op bezoek gaan. Hij zal zelfs een verjaardag bezoeken. ‘Een verjaardag?’, steun ik, ‘neem je dan een cadeautje mee?’ Maar nee, de dichter is zelf het cadeautje. ‘En ga daar dan ook een taartje eten? Met een vorkje op een driezitsbank, tussen twee lijvige personages ingeklemd, het schoteltje op de knieën?’ Dat gaat hij allemaal doen. Hij kan dat. Even later fietst het geschenk op zijn rijwiel dat opnieuw niet is gestolen het terrein af, vol vertrouwen, een dikke groene das om zijn nek geknoopt, terug zijn leven in. Onwillekeurig betast ik de smalle das die ik eenmaal om de jas heb gewikkeld, opdat de kraag zich recht houdt, tegen de tocht in de nek. Wij blijven achter voor nummer 86.



© verslag: F. Starik, 26 december 2007



+

dinsdag 18 december 2007

Eenzame uitvaart nummer 4 Den Haag
vrijdag 7 December Oud Eik en Duinen, Den Haag, 9.30 uur

Manav Bhanu geboren 30 oktober 1977 India – overleden 30 november 2007 Den Haag
Dichter van dienst: Bart Chabot


verslag: Henk van Zuiden

Vanochtend vroeg opgestaan. Het is druilerig weer. Daarom eerst mijn daagse kleren aangetrokken om een stuk met mijn hond te gaan fietsen. Bij thuiskomst meteen naar boven gegaan en mijn nette kleding aangedaan. Dan naar Oud Eik en Duinen, dat is niet ver van mijn huis vandaan. Bij de aula staat een mevrouw, zij werkt bij de CUVO, de uitvaartverzorger van Eenzame Uitvaarten in Den Haag. Ze had geen dienst, maar wilde wel eens een Eenzame Uitvaart met een dichter meemaken. We hebben net kennis gemaakt en dan komt Bart Chabot het terrein oplopen. Hij heeft zijn ‘toespraakje’, een gedicht en muziek bij zich.

De zwarte wagen met Manav Bhanu komt er aan.
Het duurt even voordat de uitvaartbegeleidster bij me komt. Bang dat opeens de auladeur opengaat en, zoals Starik dat zo mooi zegt, het Air van Bach ons toestroomt, loop ik naar de achterkant van de aula. Verbaasde gezichten van de dragers: daar hoor ik duidelijk niet te komen. De eenvoudige houten kist staat al op zijn plek. Met aan beide zijden een brandende kaars. De uitvaartbegeleidster loopt met me mee en Bart geeft haar twee cd’s.

Via de gemeente kon ik daags ervoor Bart Chabot een telefoonnummer geven van een instelling in Rotterdam. Na een gesprek met een medewerken die Manav Bhanu had gekend (…), wist Bart iets meer over hem. Summiere informatie. Maar duidelijk wordt wel dat het een jongeman was die altijd maar weg wilde, weg weg weg. Onrust.

Manav Bhanu zou terugkeren naar India. Als asielzoeker was hij uitgeprocedeerd.
Hoeveel leuke dagen of tijden hij hier in NL heeft gekend, dat weet waarschijnlijk niemand. Naast de slepende asielprocedure is hij opgenomen geweest in een kliniek, daarna moest hij medicijnen blijven gebruiken. Dat gebeurde niet altijd. Op de laatste novemberdag sprong hij voor een trein.

De deur van de aula gaat open. We horen Mystery train, gezongen door Little Junior Parker. Ik luister, kijk naar de kist, kijk naar de grond en naar mijn schoenen. Zie dan dat ik ’s avonds twee verschillend gekleurde sokken bij mijn kleren heb klaargelegd.

Na het eerste lied gaat Bart naar voren en houdt een kleine toespraak. Die gaat vooral over het gesprek dat hij had met de meneer in Rotterdam. Dan volgt zijn gedicht. Met de laatste klanken van We’ll meet again in onze oren, níet de overbekende versie van Vera maar dit keer door Johnny Cash, lopen we in de regen naar Manav Bhanu’s rustplaats.



Station voogelensang


de duinen bleven zichzelf,
die weken eeuwenlang
geen duimbreed van hun plaats
en voor de kust staat de zee
op wacht:
een aanslag werd verijdeld;
hier kreeg de grote stad
nooit een poot aan de grond

treinen komen niet graag in voogelensang
het station is sinds lang gesloten-
maar geen steen zo dood
of er kiert een restje leven in:
nu en dan, op een late zomeravond,
weekt een schim zich los van het stationsgebouw
en glipt over een perron
om zich van zichzelf te ontslaan
voorbij station voogelensang
houdt een trein tandenknarsend stil:
een machinist sloeg de schrik om het hart
in de verte weet hij een gesticht

de villa’s, rondom, dromen een grijze droom
hopen dat de wereld wordt zoals-ie ooit was-
een buitenverblijf houdt zich groot,
maar wordt verraden door zijn levende have:
lodderig staart het boerderijvee uit de ogen

alleen de vensters van ‘teylingerbosch’ glimmen;
het landgoed ging in zaken
over de oprijlaan davert een bolide
grint spat op als water-
een man in plusfours draagt een geweer
en sluipt door de landerijen
diep in de middag kraakt een schot:
een vos valt roerloos in het gras

wie goed kijkt, kan soms
een krankzinnige door de bossen zien lopen
en wie beter kijkt
ziet dat het god is, of een god,
tussen het geboomte
die dwalende is
en niet aanspreekbaar



© Bart Chabot

verslag: Henk van Zuiden





+

zaterdag 8 december 2007

Eenzame uitvaart nummer 3 DEN HAAG

mevrouw Zoutelande, 4 december 2007, begraafplaats Oud Eik en Duinen

dichter van dienst: Ruth van Rossum


De nacht vóór de begrafenis van mevrouw Zoutelande word ik rond 2.00 uur wakker. Ik ga de trap af en heb het gevoel dat mevrouw Zoutelande beneden zit, in de woonkamer, aan tafel. Waar is iemands ziel vlak voor de begrafenis? In de buurt van het lichaam? Of bezoekt zij mensen, plekken die haar dierbaar zijn? Mij kent zij niet en ik kende haar niet. Ik heb deze dagen wel veel aan haar gedacht. Ik laat haar rustig zitten en ga weer naar boven.

We weten weinig van mevrouw Zoutelande. Ze heeft een lieve en mooie voornaam. Zij is 15 januari 1950 geboren. Haar officiële overlijdensdatum is 23 november 2007. Maar toen zij werd gevonden lag ze al geruime tijd in haar flat aan de Fijnjekade. De muren van haar woning waren behangen met vuilniszakken en lappen. Volgens de buren was ze vreemd, de weg kwijt. Toch kon ze zichzelf kennelijk op de een of andere manier staande houden.

Woensdag 28 november belt Gerard van Poelgeest van de gemeente Den Haag mij met dit verhaal. Het is de verwachting dat er niemand aanwezig zal zijn op de begrafenis. Haar vader, moeder en broer zijn eerder overleden.

In het weekeinde - buiten is het storm en regen - maak ik het gedicht. Ik denk vooral over de vraag waar het in een leven misgaat. Was zij vroeger ook al “vreemd”? Of is dit door gebeurtenissen in haar leven losgemaakt of verergerd? En hoe moet het zijn om zó alleen te leven dat er niemand is om te merken dat je bent overleden?

Met een klein boeketje witte en roze rozen sta ik dinsdag 4 december bij de sfeervolle oude begraafplaats Oud Eik en Duinen. Er is een buurman van de Fijnjekade gekomen, met een witte roos. En een oude vriendin van de familie. Zij hebben in de krant het overlijdensbericht gelezen. Henk van Zuiden, coördinator van de Haagse eenzame uitvaarten is er, en Gerard van Poelgeest.

Tijdens het wachten en later, bij de koffie met cake, komen twee uitersten van een leven naar voren. De oude vriendin laat ons iets zien van vroeger. Een zonniger tijd. Mevrouw Zoutelande en haar ouders woonden in een mooi pand op de Weimarstraat. Haar vader had een zeilmakerij en maakte tenten. Het was een goed gezin, men was in goeden doen. De vriendin vertelt over een reisje met mevrouw Zoutelande naar Parijs. Ze hield van het strand, van lange einden lopen, ze hield van alles. En ze was netjes, precies. Dus hoe kan dit nu, dat het zo eindigde? De buurman vertelt hoe schichtig mevrouw Zoutelande was, dat zij haar flat snel weer in ging als er iemand anders de hal in kwam en dat zij zich in de lift tegen de wand aandrukte. Beide kunnen het verhaal van de ander haast niet geloven - zo tegengesteld is het beeld dat de ander schetst aan hun eigen beleving. Ik vind het mooi dat het hele trieste van haar laatste levensjaren door het verhaal van de vriendin van vroeger iets getemperd wordt.

De plechtigheid begint 13.00 uur met het korte muziekstuk Soy Marco, uit de film Hable con Ella. Dan draag ik het gedicht voor, dat ik Maan op het water heb genoemd. Ik wens mevrouw Zoutelande vaarwel en leg het gedicht op de kist, bij de rode, witte en roze rozen. Vervolgens luisteren we naar Distant Green Valley van Yo-Yo Ma. In beide muziekstukken horen we een melancholieke viool en cello die in een rustig en lieflijk ritme over onze ziel strijken. We denken aan mevrouw Zoutelande en, zoals altijd bij een begrafenis, aan andere doden, die we beter kenden.

Deze dag is de eerste dag zonder hevige regen. We lopen achter de kist aan naar buiten, langs andere graven, onder oude bomen door. Bij het graf draag ik mijn gedicht De wending voor, waarmee ik mevrouw Zoutelande toewens dat zij ergens komt waar het licht is, waar ze vrij kan zijn en zorgeloos, en waar zij wordt gekoesterd. Niet meer alleen.



Maan op het water

Bij de begrafenis van mevrouw Zoutelande,
15 januari 1950 - 23 november 2007



Natuurlijk ooit een kind dat alles nog kon worden:
gekoesterd gebed in het web van de wereld, met
duizenden draden naar alle kanten, bezigheden,
mensen, de dagelijkse dingen, een huis als cocon.

Waar het dan begint, dat er geen draden groeien
of dat draden stukgaan, er steeds minder blijven.

Druk in het hoofd. Een hoog suizen als het stil is.
Dat je zo schrikt van scherpte. Altijd meer diepte
voelen dan dat zachte hart kan dragen. Knellende
schedel. Verlies van orde. Langzaam verdwalen.

Je hoort buren, een tram. Je ziet de maan op het
water. Hoe een klein schip zo verloren kan raken.


(C) voor gedicht en verslag: Ruth van Rossum,

5 december 2007