Eenzame uitvaart nummer 80
Johannes Koopman, 3 december 1925 † 17 augustus 2007
Begraafplaats St. Barbara, donderdag 23 augustus 2007, 10 uur ’s morgens
Dichter van dienst: Adriaan Jaeggi
De heer Johannes Koopman woonde sinds Kerstmis 1998 in verpleeghuis Sint Jacob aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam, tegenover Artis. Hij heeft er in al die jaren nooit bezoek gehad. Wegens onderbezetting komt niemand van het personeel dat hem de laatste negen jaar verzorgde naar de uitvaart. Hij was weduwnaar. Volgens opgave van het Bevolkingsregister zijn er geen kinderen. Hij werd geboren in Aengwirden, Friesland. Hij beschikt over een klein saldo bij de bank, zijn begrafenis is verzekerd voor een bedrag tot 2944 gulden, bij twee verschillende maatschappijen. Adriaan Jaeggi doet verslag.
Wat doe je op zo’n dag?
Je scheert je zorgvuldig, met een nieuw mesje. Het is een slecht mesje, na afloop zijn je kaken en je hals een bloederig stoppelveld, het vergt een koude douche en uitgebreid deppen met een speciale balsem die, volgens het etiket, ‘de brand verzacht en de huid herstelt’.
Je trekt je blauwe pak met het streepje aan, netjes maar niet te somber, want het is dan wel een begrafenis maar het belooft niettemin een mooie en zonnige dag te worden. De begraafplaats is ongeveer tien minuten fietsen, je vertrekt op twintig minuten voor tien, voor de zekerheid. Onderweg koop je een croissant die je al fietsend opeet.
Het Westerpark heeft er nog nooit zo mooi bijgelegen. Het is sowieso een prachtig park, met de roodstenen gebouwen van de Westergasfabriek op de achtergrond, de klassieke herfstkleuren van de bomen rond het spoor, en daartusssenin het oogverblindende groen van het grote grasveld, waarop een clubje kinderen een spel speelt met oranje pilonen en een bal.
Voor het hek van begraafplaats St. Barbara staan acht dragers te wachten, in hun grijze jassen, met hun grijze hoeden. Het zijn alle mannen op leeftijd. Ik stal mijn fiets en bedenk dat je waarschijnlijk pas vanaf een bepaalde leeftijd in aanmerking komt voor dit werk, uit een soort piëteit jegens de dode, een onzinnige gedachte die kort daarop ontkracht zal worden. Zes van de mannen zijn brildragend, in een van de mannen die het nog zonder doet meen ik een acteur uit een film van Luis Buñuel te herkennen. Hij spreekt licht gebroken Nederlands en heeft schitterende wenkbrauwen.
Voor de aula staan drie mannnen te wachten, de directeur van St. Barbara, de man van de Dienst Uitvaarten en F. Starik. Nadat ik hen begroet heb vragen ze me bezorgd of ik mijn fiets niet op slot moet zetten. Ik overweeg dit en besluit dat het niet nodig is. Als iemand desperaat genoeg is om op een begraafplaats fietsen te jatten moet je hem niet nog verder ontmoedigen.
We zijn midden in een gepaste anekdote als de auto met de kist het hek binnendraait. De directeur loopt schielijk naar binnen en enkele seconden later begint de klok te luiden. De anekdote verdwijnt onuitverteld in het heelal.
Na enig wachten worden wij binnengelaten. De muziek speelt al, een cd die ik zelf heb meegenomen, bewerkingen van Ierse volksliederen door Beethoven, gezongen door de Ier Frank Patterson. De overledene is Fries, gisteravond had ik bij het afmaken van het gedicht het idee dat Friezen en Ieren wel iets met elkaar zouden hebben.
Het eerste lied, een traditional, heet Sunshine. Nadat de laatste maten piano zijn weggestorven sta ik op, posteer mij naast de kist en lees het gedicht voor. Anders dan de vorige keer ben ik minder aangedaan tijdens het lezen, het gedicht klinkt vol en draagt bijna vanzelf, de akoestiek in de aula is zeer goed, het trillingsgetal van de echo moet het volmaakte benaderen.
Daarna zingt Frank Patterson The Farewell Song.
Als wij de aula uitlopen, achter de kist aan, vang ik een flard van het laatste lied op: ‘To the house of my fathers’, precies op het moment dat wij naar buiten stappen. Het is niet verzonnen, het is toeval maar perfect toeval, soms vindt het leven even zijn timing terug.
Wij wandelen naar het graf en nemen afscheid. De directeur drukt op de knop van het mechaniek en de kist begint te zakken. En zakt, en zakt, en zakt nog steeds. Ik heb het idee dat hij zal blijven zakken tot hij uit het zicht verdwenen is, dat gebeurt niet, bij ongeveer drie meter raakt de kist de bodem en ligt stil, al kan het ook vijf meter geweest zijn, ik heb geen timmermansoog en ik weet niet wat de voorgeschreven diepte van een graf is. Vast staat wel dat de overledene helemaal onderop komt te liggen.
In de aula vraagt Starik of ik de mensen van het verpleeghuis heb gesproken, omdat ik ze heb laten figureren in het gedicht. Ik zeg nee, ik heb ze niet gesproken, en vraag me ineens af of het wel kies is, deze vorm voor een gedicht. Mag je je fantasie wel loslaten op een dode? Aan de andere kant heb je je fantasie hard nodig bij deze gelegenheden, je moet het leven van een mens opbouwen uit wat summiere mededelingen van de Dienst Uitvaarten.
De uitvaartbegeleider vertelt me bij het eerste kopje koffie dat hij als student al drager was. Daar gaat mijn theorie dat je dat werk alleen kunt doen als je een zekere leeftijd bereikt hebt.
Starik neemt het aanbod van een tweede kopje koffie dankbaar aan, en we doen wat in militaire kringen de debriefing heet. Starik vraagt om de gegevens van de muziek, en ik geef hem de cd. Nu pas valt me op dat de zanger ook Frank heet, net als Starik zelf.
In het park word getennist op de banen van Big Ali, twee honden staan rillend van opwinding tegenover elkaar, een grootvader raapt een gevallen speen van het asfalt en geeft het terug aan zijn kleinkind dat half uit de buggy hangt, de bladeren trillen van genot in de warme zon, het is het eind van de zomer.
Melding van absentie
Het spijt ons erg dat wij er niet bij kunnen zijn.
Maar u weet zelf hoe het is op donderdag,
met de intakegesprekken met nieuwe bewoners
en mevrouw P. is gisteren gevallen
dus die moet naar de wc worden gereden
en vind daar maar weer mensen voor.
U was een fijne bewoner.
Dat moest ik u namens allen overbrengen.
Met meneer Koopman had je nooit last.
Meneer Koopman had nooit bezoek.
Misschien hield hij wel niet van bezoek.
We hebben samen heel wat afgelachen.
Soms wilde u zingen: Frysk bloed tsjoch op!
Dan stond u op. Dan zag je die koppies glimmen.
Maar de laatste jaren werd het minder.
Men zei hij is misschien een beetje uitgevochten.
We zijn blij dat de uitvaart goed verzorgd is.
Dat u de zaakjes goed op een rijtje had.
Dat je daar later geen gedoe over krijgt.
Er is al genoeg gedoe.
Wij zullen de fijne herinneringen bewaren.
Die avond dat het zo warm was
en alle ramen openstonden
en de leeuwen zo ontzettend brulden
in Artis.
Iemand heeft voorgesteld
bij het avondeten iets te zingen.
Dus dat gaat gebeuren.
Wij hebben de woorden
van het internet gehaald.
Klink dan en daverje fier yn it roun
dyn âlde eare, o Fryske groun
(bis)
© voor gedicht en verslag: Adriaan Jaeggi
+