UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

donderdag 28 juni 2007

Eenzame uitvaart nummer 79

Onbekende blanke man, gevonden op 23 mei 2007 nabij Blijburg, geen verdere gegevens bekend.

Begraafplaats St. Barbara, woensdag 27 juni om 10 uur.

Dichter van dienst: Eva Gerlach

De man is gevonden nabij het recreatiestrand, aan de Bert Haanstrakade in het mooie nieuwe stadsdeel IJburg. Politie heeft advertenties geplaatst in kranten in de ons omringende landen.
De melding is afkomstig van Ali Mahmut. Die weet nooit iets. Hij geeft hooguit een naam, een geboortedatum, de plek van overlijden, meer krijg je er zelden uit. Maar deze man die weet ik wel. Die heb ik in de krant gelezen, misschien wel op teevee gezien. Dat klopt. Hij is eenvoudig te googelen. Dit persbericht van de Politie Amstelland is voornaamste gegevensbron:

‘Lichaam dode man aangetroffen / Blijburg / Amsterdam-Noord (24/05/2007)
Woensdagavond 23 mei 2007 is tussen de zandhopen nabij de grote parkeerplaats op Blijburg het stoffelijk overschot van een nog onbekende man aangetroffen. Het lichaam van de man werd ontdekt door een voorbijganger.

Het slachtoffer is een blanke man, lengte circa 1.70 meter en zijn leeftijd wordt geschat tussen de 40 en 50 jaar. Uit de eerste onderzoeksresultaten blijkt dat er geen sprake is van geweld. Bureau Opsporing van district Noord heeft de zaak in onderzoek.
Rechercheurs van Bureau Opsporing district Noord zijn op zoek naar getuigen die de identiteit kunnen onthullen van de woensdagavond op Blijburg aangetroffen dode man. Het slachtoffer werd door een voorbijganger gevonden die vervolgens de politie alarmeerde. Uit het gisteravond ingestelde forensisch technisch onderzoek bleek dat er geen sprake was van geweld. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen hoe de man om het leven is gekomen. Tot nu toe heeft het rechercheteam nog geen idee wie het slachtoffer is en wordt de hulp van de media en de kijkers ingeroepen. Het signalement van de dode man wordt als volgt omschreven: - Blanke man, - lengte 1.70 meter - 40-50 jaar - kort, geblondeerd haar - blauwe spijkerbroek Levi's - zwart lederen jack, maat 52 - zwart T-shirt - zwarte schoenen, maat 42.

Getuigen die het slachtoffer herkennen op de getoonde foto worden dringend verzocht contact op te nemen met Bureau Opsporing district Noord. De foto is ten behoeve van de vaststelling van de identiteit. Het verzoek is om nadat zijn identiteit bekend is de foto niet meer te gebruiken ten behoeve van publicatie. Deze link verwijst naar een foto van het slachtoffer:
http://www.ter-plaatse.nl/detail.asp?case=1385.’

Dat alles meldt het persbericht. De schoenmaat van het slachtoffer komt overeen met de schoenmaat van mijn zoon. Of de schoenen even nieuw zijn als de zijne of reeds versleten vermeldt het persbericht niet. Het meeste dat het slachtoffer droeg is zwart, de schoenen, het T-shirt, het lederen jack. De spijkerbroek, hoe verrassend, wordt blauw genoemd. De foto toont een man met een geleefd gezicht, zo op het oog een party-crasher, iemand die wel in het milieu van het stadsstrand gelokaliseerd kan worden. Dat zal niet het geval zijn: dan was hij wel herkend. Volgens de politie is zijn haar geblondeerd. Zijn wenkbrauwen en wimpers zijn zo te zien op de foto even blond. Mijn geliefde laat haar winpers af en toe zwart verven, voor een duidelijker oogcontour. Zij betwijfelt of blonderen mogelijk is, het lijkt haar een pijnlijke affaire. Je hebt er immers een krachtig bleekmiddel voor nodig. Dat wil je niet in je oogjes krijgen, zelfs al houd je ze gesloten.

Hij heeft wel iets exotisch, alsof hij voor de helft uit Mongolië komt. Hij is er klein genoeg voor. Maar zijn huid is bleek, ofschoon die licht gebruind lijkt, in de zon. Geprononceerde neus. Gulzige, toch smalle mond. Brede wangpartij, de wangen zelf wat ingevallen, maar dat kan ook aan het postume karakter van de foto liggen, evenals de licht wijkende kinlijn.

Eva Gerlach laat voorafgaand aan de uitvaart weten dat ze zich wel kan vinden in de meegeleverde muziek, zoals die op St. Barbara doorgaans bij eenzame uitvaarten klinkt: het Air van Bach, de Winter of de Herfst van Vivaldi, het Ave Maria van een willekeurige artiest, want iedereen heeft wel eens Ave Maria gezongen. ‘De standaardsmartlappen van de Dienst hebben wat mij betreft altijd een gepaste absurditeit.’ Zelfs de muziek zal je vreemd zijn, in je laatste moment van aandacht.

Woensdagochtend. Eindelijk is de zon terug. Het is ook niet meer zo koud. Ik las in de krant dat Gerard Cox gisteren zijn stokoude hit ‘Tis weer voorbij die mooie zomer’ had gezongen, op de televisie. Bij wijze van protest. Tegen de regen. Als ik op mijn gemak naar St Barbara fiets, kom ik een vreemd hoopje schoenen tegen: één kinderschoen, in paars en groen, één bruin suède dameslaars, één bruinlederen dameslaars, één kapotte sandaal en tenslotte een compleet paar gebloemde muiltjes, in goede staat. Op de begraafplaats tref ik Ali Mahmut aan, alsmede Henk van Zuiden, die als coördinator van de plaatselijke Poule des Doods vanuit Den Haag is komen reizen om eens te bekijken hoe zo’n eenzame uitvaart verloopt. We spreken onze tevredenheid uit met de verbeterde weersomstandigheden. In Turkije schijnt het bijna veertig graden te zijn: vakantiegangers beklagen zich. Ze willen terug naar huis. Veel te heet.

Ali Mahmut vertelt over zijn geboorteland Irak, waar het dikwijls 45 graden wordt, in de zomer. Dan kun je echt niet naar buiten, ’s middags. En zout heb je dan nodig, veel zout. Heeft hij het toch negenentwintig jaar uitgehouden. Ik herinner me een uitvaart of zes, zeven geleden, met dichter van dienst Rogi Wieg, die hem uithoorde over zijn herkomst. Bij die gelegenheid vertelde hij dat hij een Iraakse Koerd is. Hij was kapitein in het leger, moest in die eindeloze zinloze oorlog tegen Iran vechten, is uiteindelijk met zijn eenheid de grens over gevlucht. Met veel omwegen in Nederland beland.

Even later komt de lijkwagen aangereden. Mooi zwart, heel schoon, glimmend gepoetst, met een fluisterstille motor. De kist wordt uitgeladen, de uitvaartleider komt een hand schudden, de jonge meneer Degenkamp meldt zich. Kwart voor tien. We staan klaar om te beginnen. Alleen de dichter van dienst ontbreekt nog. ‘We hebben de tijd,’ zegt junior, er staat geen uitvaart achteraan gepland. We wachten.

Als het tien uur is geworden nog altijd geen spoor van de dichter. Ik loop de begraafplaats af, in de hoop haar komst met mijn hoopvolle aanwezigheid aan de smalle weg die ervoor langsloopt te bespoedigen. Bij iedere fietser kijk ik schattend in de verte. Een man. Niet goed. Een vrouw met een staart komt wijdbeens peddelend voorbij. Kan het ook niet wezen. Ik krijg sowieso geen beeld van Eva Gerlach op een fiets. Ze lijkt me meer het wandeltype. Uiteindelijk ontwaar ik haar frêle gestalte die met verende passen gezwind in de juiste richting komt aanmarcheren, rugzakje om, dikke zolen onder de zwarte sportschoenen, schoenen waarmee het goed vaart maken moet zijn. Als ze is genaderd vertelt ze over een buschauffeur, die zich een halte te ver herinnerde dat hij een passagier voor begraafplaats St. Barbara vervoerde, aan het einde van een tunnel. Dus moest zij terug die tunnel door, een tunnel waarin niemand liep om haar de weg te wijzen. Uiteindelijk een man op een fiets die stilhield om te bellen, die ze kon vragen waarheen te gaan. Maar dat kon natuurlijk pas nadat hij haar zeven volle minuten had laten wachten op zijn belangrijke gesprek. Nieuwsgierig vraag ik wat de fietser allemaal voor belangrijks te bespreken had. Het lijkt me niet gemakkelijk, zo lang naast iemand te staan die doet alsof hij je niet heeft opgemerkt.

‘Hij sprak met zijn vriendin. Of vrouw. Iemand die zo ongelukkig was om met hem zowel het bed als een huishouden te delen. Hij had mij niet niet opgemerkt, want toen ik vroeg of ik hem iets mocht vragen, snauwde hij: 'nee dat gaat nu niet dat zie je toch, ik ben bezig'.
Hij was mijn enige hoop, alle andere Mensen op die boulevard zaten in Auto's. Hij had zo'n echte hardcore fietsersuitrusting aan, met veel geel en dingen om zijn knieën. Hij belde met zijn gezicht nadrukkelijk van mij afgewend, maar ik luisterde natuurlijk scherp. Hij was kwaad omdat zij de sleutel in de voordeur had laten zitten en zij moest niet denken dat omdat zij Die Dingen Deed, hij van haar afhankelijk was, hij was van niemand afhankelijk. Zij was precies zo'n teef als haar moeder. Hij bleef de rest van de dag weg en zij zag maar. Dit zo'n 7', met variaties en luistertijd (soms luisterde hij even.)’ Schrijft Gerlach later als antwoord op mijn vraag. ‘Ik hoop dat hij dit leest.’

Hij was misschien niet blij dat hij gestoord werd in zijn gesprek, maar wist in ieder geval de juiste richting te duiden. Het was nog maar één minuut, in de richting waar ze juist vandaan kwam. Zo was ze dan toch tot hier geraakt. Gezamenlijk wandelen we de begraafplaats op. Of er nog iets meer bekend is geworden over onze man. Niets. Het begroetingsritueel wordt haastig afgewikkeld. Iets verlaat stappen we de aula binnen.

Het Air van Bach klinkt op. De vader aller begrafenismuzieken. Gerlach zit naast me, in de linkerbank, Van Zuiden en Mahmut hebben rechts plaatsgenomen in de krappe, harde kerkbankjes. Het is er moeilijk stilzitten. De zitting is te kort, de voetensteun zit te hoog, men raakt met de knieën de voorste rij aan. Om de een of andere reden neemt nooit iemand plaats op de voorste rij, we schuiven altijd een rij naar achter naar binnen. Gerlach gaat verzitten, schuift op, vraagt zacht: ‘Ga jij nog iets over de man vertellen?’ ‘Nee’ zeg ik verbaasd, dat doe ik nooit, dat laat ik de dichter van dienst. ‘Zal ik dan nog wat vertellen?’ ‘Doe zoals je goeddunkt.’ Ze schuift weer terug naar haar oorspronkelijke positie. Als Het Air voorbij is, neemt ze plaats achter de katheder en schetst in extenso wat ze van haar dode weet. Dat duurt maar een minuut. Veel valt er niet te vertellen.


gedicht voor case 1385


Meneer we gaan het niet hebben over dood,
u hebt dat lichaam immers nog en van
dat leuke haar en u bent fris gebruind

en houdt niet van gezeur, die scheve grijns
werkt alle nonsens aan de kant – u was
tot op de wimpers geblondeerd, uw kop
zwaar opgezet maar u mankeerde niks,

zoveel staat vast. We houden het licht: de langste
dag, de zon hing in uw hoofd te roken,
de lucht was nog niet dicht en uw mond kon
nog open dus u lachte, ik zeg, u
kennende, u lachte zonder end,

meneer er zit een vogel hinderlijk
te fluiten terwijl ik dit tik, hij krijst
dat er nog kansen zijn, een derde nest, gevlekt en wel en
lustig achter wormen aan, meneer u moet
ze niet geloven die vertellen dat u daar
bent doodgegaan.



© Eva Gerlach, 27 juni 2007


Ze spreekt met zachte stem, haar zinnen beginnen altijd iets hoger van toon dan ze eindigen, ze glijdt langs haar eigen woorden omlaag, schijnt het. Dat verleent haar gedicht een merkwaardige vanzelfsprekendheid. Ik weet niet of het ooit wetenschappelijk is aangetoond, dat de dingen meer waarheid lijken te bezitten als ze van hoog naar laag gaan in plaats van andersom, dat u heel laag begint en langzaam opstijgt. Me dunkt dat de toehoorder u niet zou geloven. Vooral niet als u daarbij ook de snelheid van spreken nog zou opvoeren. Ik geloof wel dat ik een vogel hoorde, buiten, terwijl de dichter vertelt van een vogel, die ze hoorde, terwijl ze zat te tikken.

Inmiddels heeft van Chopin een opmerkelijk korte versie van een Prelude weerklonken in e- mineur, ik schat anderhalve minuut, naadloos gevolgd door de uitsmijter, ‘Morgenstimmung’ van Grieg, uit de Peer Gynt Suite, alles afkomstig van de cd ‘De Mooiste Klassiekers,’ respectievelijk de nummers 1, 3 en 9. De jonge Degenkamp komt uit zijn muziekhok tevoorschijn. Er zit een vetvlek op de spiegelruit van waaruit de beheerder de aula kan overzien, alsof iemand er zijn neus tegenaan gedrukt heeft. Ik mis de sigarenlucht van de oude, die altijd even opsteekt, als hij toch daar zit. De uitvaartleider komt naar voren, buigt voor de kist, de dragers volgen aan weerszijden. Plaatsen zwijgend hun hoed op het hoofd, stappen naar voren en rollen de kist de aula uit, nadat de uitvaartleider zich heeft omgedraaid. Ook hij zegt niets. Het ‘Heren alstublieft’ blijft achterwege, evenals het handgebaar waarmee de uitvaartleider het teken hoort te geven aan het publiek, dat het tijd is, zich uit de smalle banken te verheffen. Dan verheffen wij onszelf maar.

Hij is nog jong, wellicht komt een en ander voort uit verlegenheid met de situatie. Nog even stil wandelen we achter de kist aan, slaan aan het einde van de brede hoofdweg linksaf, meestal gaan we rechts, en komen op een bijna maagdelijk vak terecht, waar zijn laatste zandhoop deze arme man tenslotte wacht. Langs de spoorlijn dendert een trein voorbij, en even later nog één. Je kunt nog weg, het is niet ver. Zwijgend wachten we tot de toebereidselen zijn voltooid.

De bloemen worden van de kist genomen, het gedicht wordt erop teruggelegd, met vier hoopjes zand gezekerd. Als de kist naar tevredenheid is geplaatst, nemen de dragers afscheid, met een hoofs knikje naar de kist en een blik op de verlegen uitvaartleider die ons voorgaat naar waar de jonge Degenkamp ons opwacht. ‘Wil er iemand nog iets zeggen?’ vraagt hij dan. Niemand geeft antwoord. ‘Dan nemen we nu een moment stilte in acht’. Voor wie die stilte wordt betracht vertelt hij er niet bij. Ik schat een seconde of dertig. Dan bukt de jonge Degenkamp zich om de kist te laten dalen.

Later schrijft Gerlach: ‘kijk jij wel eens mee met de kist als die omlaag gaat? Ik deed het voor het eerst geloof ik, het effect is hetzelfde als wanneer een perron wegrijdt omdat de trein zich in beweging zet. Het hele graf leek omhoog te komen, vast van plan zich zo meteen met kist en al richting cumuli te begeven.’

Ik antwoord haar: ‘ik kijk altijd. Als hij helemaal tot onderin zakt, kijk ik niet tot het einde van de rit, dan wordt het daar beneden al donker, dan krijg ik last van hoogtevrees. De angst het evenwicht te verliezen en vervolgens zelf, achter de kist aan, in de kuil te storten. Het is overigens mijn stellige overtuiging dat hij vanmorgen twee steken diep zakte, niet één. Er kan gemakkelijk nog iemand bovenop.’

Laat het, daar en dan, bij die iemand, een gezellige drukte wezen.





+

dinsdag 26 juni 2007

Eenzame uitvaart nummer 78

de heer Jiangiin Huang, geboren 16 augustus 1955 in Guangdong, China
overleden in het OLVG ziekenhuis in Amsterdam op 13 juni 2007, om 7.10 uur 's morgens

dinsdag 26 juni 2007, Nieuwe Ooster Begraafplaats, 10.15 uur.

dichter van dienst: Catharina Blaauwendraad

Meneer Huang was gehuwd, adres in China onbekend. Ambtsbericht vertelt:
‘Melding komt van het mortuarium OLVG, niemand bekommert zich om het lichaam, daarom komt de melding bij ons binnen. Man komt uit China, was was op doorreis van Zuid-Amerika terug naar huis, wordt onwel in het vliegtuig, vliegtuig is geland op Schiphol, via ambulance naar het ziekenhuis en aldaar overleden. Via de ambassade van China is er contact geweest met de familie, ze hebben geen geld voor transport en komen ook niet naar de crematie.
De as gaat te zijner tijd via de Ambassade naar China.’

Dan is hij, zij het in gewijzigde vorm, weer thuis.

Dat heeft geen haast. As bederft niet. Drie uitvaarten deze week. Voor deze tweede gok ik op Maria Barnas, die heeft eerder een Chinees weggebracht. Nummer 55, als ik me juist herinner. Ik benoem haar daarom tot de Chinezenspecialist. Maar mijn vers benoemde Chinezenspecialist verblijft bij haar schoonfamilie in Duitsland. Catharina Blaauwendraad, die Spaans studeerde, eerder een Engelse mevrouw en een Italiaanse meneer wegbracht, blijkt wel beschikbaar. Zij gaat als altijd niet over één nacht ijs. Zij meldt de volgende dag: ‘Gisteren in het Koninklijk Instituut voor de Tropen veel informatie gevonden over Chinese poëzie en rouwverwerking, vandaag in de Openbare Bibliotheek wat Chinese muziek bij elkaar gesprokkeld en inspiratie genoeg.’ In de bijlage vind ik twee uiterst toepasselijke muziekstukken. Huang Xiaofei - Variations at Yangguan Pass. Schijnt een oud Chinees volksliedje te wezen. Zegt de mediaspeler. Menno Daams - Lotus Blossom. Een luie, melancholieke trompet. Op de dag van de uitvaart is daar een derde stuk aan toegevoegd.

Dinsdagochtend. Een blik uit het raam laat geen enkele twijfel over het te kiezen vervoermiddel. Voor vandaag heeft de weerman ook nog storm beloofd. Hij voorzag vertragingen en lange files. Ik trek een kwartier extra uit om de afstand te overbruggen.

Ik heb gisteren met het openbaar vervoer geoefend, dus vandaag zal het nog beter gaan. Haal de krant van gisteren uit de bus, heb ik onderweg nog wat te lezen ook. Gisteren ruim voldoende uit het raam gekeken. En inderdaad, als ik door het pocket-parkje op mijn eerste tram kom aflopen, verschijnt hij bij de halte. Ik schat mijn kansen. Ik besluit niet te gaan rennen. Misschien schat ik ze te laag in, die kansen van mij: op een steenworp afstand is hij nog altijd niet van mij weggereden. Dan ren ik de steenworp toch. Ik haal het.

Ik heb een uur voor mijn tocht uitgetrokken. Bij de overstaphalte heb ik nog drie kwartier over. Ik zou een nieuwe strippenkaart kunnen gaan kopen. Op het zebrapad ontmoet ik vanonder ieder onze eigen paraplu dichter van dienst Catharina Blaauwendraad, gehuld in een lange, zwarte regenjas met forse epauletten erop. We kopen allebei een strippenkaart, terwijl Catharina met een zakje Fisherman’s Friends haar aankopen complementeert. Het zal je toch overkomen dat je in de aula staat, je gedicht wil gaan voorlezen en je wordt overvallen door een geweldige hoestbui. Ze scheurt het zakje in de winkel maar vast open. Dan heb je ze zo voor het grijpen. Ik mag een pakje sigaretten. Shaggies draaien met een paraplu in de hand is niet gemakkelijk genoeg. Als er een druppel op het vloeitje valt kun je overnieuw beginnen.

We wandelen verder, de Middenweg af, er is nog tijd genoeg het laatste stuk te lopen. J.C. Bloems eigen schuine regenvlagen begeleiden ons, maar de paraplu’s overleven de tocht. We treffen Van Bokhoven schuilend in het portiek voor de kleine aula aan, rokend. Ook ik steek nog maar eens op. Ik merk op dat hij zijn superblauwe jasje weer aan heeft, vandaag. Er is dus sprake van een wisseljasje. Dezelfde das. Ik zitten grijze stukjes in verwerkt, zie ik nu, een patroon. Ik vraag naar de lengte van de das. Of het echt een hele korte das is. ‘Nee hoor. Dat ligt er maar net aan hoe je hem strikt. Ik houd niet van een lange das, dat zit maar in de weg.’

Dat probleem ken ik. De schaarse keren dat ik een das probeerde om te knopen, viel steevast de dunne achterflap te lang uit, waardoor die weer onder de representatieve voorflap uitpiepte, geen gezicht. Alsof je een ultrahaastig wc-bezoek hebt gebracht en geen tijd vond om de kleding op orde te brengen. Terwijl je daarvoor toch echt je overhemd niet hoeft uit te doen.

Ik zie nu dat hij de tweede flap van de das in zijn immer gestreepte overhemd heeft verstopt, tussen twee knoopjes door naar binnen gestoken. Handig. Je zou het wteede eind om je middel kunnen rollen. Op die manier wordt het mogelijk meterslange dassen te dragen, op iedere gewenste lengte af te knopen. Even later verschijnt de uitvaartleider. We hebben de grote aula. ‘Is er dan ook een organist?’vraag ik behoedzaam, om zonder het antwoord af te wachten de bal in het doel te schoppen: ‘er is namelijk muziek uitgekozen door de dichter van dienst, op cd.’ Bij de grote aula hoort een organist. Als we met ons minimale gezelschapje de grote aula krijgen, wordt er steevast georgeld. ‘Geen enkel probleem.’ Hij is beslist een uitvaartleider van de gedecideerde soort. Catharina diept de cd’s uit haar handtas op. De kleinoden worden overhandigd. De organist krijgt vrij.

We hangen jassen op, plaatsen paraplu’s in de daartoe bestemde bakken, ik leg mijn krant op de garderobestandaard. Ik beken dat ik nog graag zou willen plassen, maar zie alleen de dames. De heren, die ertegenover horen, lijken van de aardbodem verdwenen. Vanwege de verbouwing moet ik naar buiten, en daar zal ik, bij de tijdelijke wachtruimte, de buiten-wc’s wel vinden. Daar zitten de heren bij. Onderweg kom ik twee bouwvakkers tegen. Zij zullen in het derde bedrijf van een cirkelzaag jankend doen aanslaan, als contrapunt in de compositie. Men heeft op mij gewacht. We nemen plaats op de grote stoelen op de eerste rij, bijna gemakkelijke stoelen, met armleuningen, heel breed. Van Bokhoven rechts van het gangpad, Catharina links, ik kies ook voor links, laat één stoel ruimte ertussen. Dat vult lekker op. De trompet klinkt melancholieker nog dan hij in mijn woning geklonken heeft. Dan neemt de uitvaartleider het woord. Dat we hier bijeenzijn om de heer Huang te gedenken, met bloemen, met woorden, met muziek. Dan geeft hij graag het woord aan de dichter van dienst. Hij heeft haar naam goed onthouden. Catharina Blaauwendraad spreekt duidelijk, traag, met een zorgvuldige dictie, muzikaal.


KOM

De kar, zegt Tê Sjang,
gaat traag naar de top
en kraakt in haar gang,
maar snel daalt zij af
en vindt licht het graf.

Hoort Tê Sjang dan niet
de schreeuw naar de ziel
die doolt in het dal:
"Kom hier! Dwaal niet rond!
Wees wijs! Keer toch om!

Want waar je ook zoekt,
oost, zuid, west, hoog, laag,
je treft er slechts kwaad.
Wie leeft kan dat aan
maar jij ziel, bent zwak.

Thuis wacht jou het goed:
rijst, wijn, geur en smaak:
scherp, zout, zuur, heet, zoet,
mals vlees, bed en bruid,
dons, zacht op je huid."

Zo schreeuwt men het uit
en dreigt, smeekt en wacht
nog lang na de val.
Zo zwaar weegt je ziel:
Geen klim kost meer kracht.


© Catharina Blaauwendraad


Ze heeft het gedicht aan de twee overige aanwezigen overhandigd, voor ze naar het spreekgestoelte liep. De uitvaartleider heeft zich alweer bij de knoppen van de muziek teruggetrokken. Hij krijgt niks. Dat is te ver lopen. Ze noemen het niet voor niets de grote aula. Later vertelt Catharina dat ze de uitdraai van haar gedicht al voor aanvang van de plechtigheid aan de uitvaartleider heeft overhandigd, terwijl ik mijn gevoeg deed, buiten, in de voor ieder toegankelijke buitentoiletten. Ze zijn nog schoon ook.

Het bewuste document is uiterst zorgvuldig opgemaakt met een dubbele rouwrand erom. De vijf éénlettergrepige woorden van iedere regel zijn gecentreerd weergegeven, in strofen van telkens vijf regels, jawel, vijf strofen. Er is hier sprake van een pentasyllabisch gedicht. Later stuurt ze nog een bestandje waar op je kunt zien hoe de karakters zich spiegelen, in het Chinees, prachtig. Ware daar geen sprake van, dan was het nog steeds een heel goed gedicht. Het is deels gebaseerd op een tekst van de Tê Sjang, de stem die sprekend wordt opgevoerd. De tekst zoals wij hem op papier kregen uitgereikt in tabelvorm kun je vinden via deze link: http://www.catharinablaauwendraad.nl/kom.htm.

Als ze is uitgesproken, zet heel voorzichtig en traag het Chinese muziekstuk in, schitterend. ‘Variations at Yangguan Pass’ gedirigeerd door Huang Xiaofei van de cd ‘Ancient Chinese Famous Melodies.’ Ook het laatste muziekstuk ‘La Añera’ door Cuarteto Zupay van hun cd ‘Los Esenciales’ is precies goed gekozen. Net niet over het dramatische randje heen gevallen. We horen de vogel in Zuid-Amerika opstijgen, halverwege de tocht wankelen, zelfs landen. Dan zet op de achtergrond de cirkelzaag in.

We mogen gaan staan. Eerst buigt Van Bokhoven voor de kist, dan Blaauwendraad, ik sluit de rij. We krijgen ieder één kopje koffie, naar keuze met melk erin, door de koffiejuffrouw zelf in het kopje gegoten. Ze is er niet zuinig mee, met de melk. De klontjes worden kennelijk bij voorbaat afgeschreven, op ieder schoteltje prijken er twee. De uitvaartleider neemt geen koffie. Wel meldt hij dat het allemaal erg mooi was, de muziek, het gedicht, de bloemen vermeldt hij niet, die blijven onbesproken. Witte rozen vandaag, met iets gipskruidachtigs erdoorheen, even wit, kleine tere bloemetjes, breekbaar. Van Bokhoven valt de uitvaartleider bij. Heel mooi gesproken ook. Enthousiast vertelt Blaauwendraad over haar bronnenonderzoek. Ze trof daarbij de oudst bekende Chinese tekst aan, die een eindeloze opsomming geeft van wat je allemaal krijgt als je de grote oversteek maakt. Ze citeert een van de hoogtepunten van de tekst: ‘Als de ziel naar huis wil komen, wat voor saus wil hij dan bij zijn geroosterde eend?’ Het gaat telkens om die oversteek, dat zie je in de karakters terug. Misschien kunnen Chinezen niet lezen, maar kijken kunnen ze heel goed.

Als een tweede kopje koffie uitblijft, breken we de zitting op. Catharina hijst zich in haar regenjas. ‘Via internet besteld,’ verklaart ze. ‘Er zijn vrienden bij wie ik deze jas niet zou durven dragen.’ Het was nogal een schok geweest, toen de bestelde jas eindelijk arriveerde. Je wil het niet zeggen, maar het ding heeft iets ehm…Gestapo-achtigs, recenseert ze het gevaarte uiteindelijk zelf. Van de weeromstuit vergeet ze haar paraplu bijna mee te nemen. Ik neem mijn vochtige krant van de verrijdbare garderobe-inrichting. We lopen terug naar waar we elkaar eerder die ochtend troffen. Daar neem ik de tram. Spaart mooi een strip uit.

Thuisgekomen tref ik het gedicht van Tê Sjang in mijn postvak aan, in een zeer vrije Nederlandse vertaling van Jef Last. Zijn volledige voornamen overigens luiden Josephus Carel Franciscus, en dan komt nog die achternaam: Last. Mind you. Vijftiende eeuw. God zegen de neurotici. Als ik in eerste versie van het verslag de vertaling per ongeluk aan La Blaauwendraad zelf toeschrijf, komt de precieze herkomst prompt en direct. Ook het ISBN-nummer, de uitgever, het jaar van uitgave, het aantal pagina’s dat het boek telt, de huidige status van uitlening: het is allemaal bekend gemaakt. Zijn vertaling van dit vers gaat zo:

De karren kreunen // Ik hoor de wielen kreunen van de karren.../ Hoe moeizaam klimmen zij de steile pas! / Ik hoor het klakken van de paardehoeven / Hoe snel, in draf, gaat het de heuvel áf! / Ik hoor het doffe kreunen van de dragers.../ De last, die zij meeslepen, weegt als lood.../ Veel lichter gaat het straks weer naar beneden, / De weg is moeizaam naar de top van 't leven.../ Veel lichter en veel sneller naar de dood!


We hebben waarlijk een Chinezenspecialist gevonden.



+

maandag 25 juni 2007

Eenzame uitvaart nummer 77

Willemina Sara Oosterend, geboren 12 februari 1928 Middelburg † 15 juni 2007, Amsterdam

Nieuwe Oosterbegraafplaats, maandag 25 juni 2007, 10.30 uur

Dichter van dienst: F. Starik


Dinsdagmiddag belt Van Bokhoven van de Dienst. Dat komt niet onverwacht. Een paar dagen eerder las ik een berichtje in de krant, over iemand die twee tot vier weken dood had gelegen in een woning in Slotervaart, door de politie bevonden nadat buren klaagden over stank in het trapportaal. ‘Ik zal je eerst het ambtsbericht faxen, dan loop ik naar benden met een sigaretje en praten we verder,’ zegt Van Bokhoven. Een intrigerend bericht: het meldt niet alleen dat de vinding werd gedaan om 12.26 uur, maar ook dat de levensloop van mevrouw via een zuster telefonisch is op te vragen, vanaf woensdag. Haar bezittingen worden overgedragen aan de Dienst Domeinen. Alleenstaande vrouw, ongehuwd, geen kinderen. Girorekening geblokkeerd. ‘Er zijn geen sleutels van het trappenhuis, dus bij de buren aanbellen. Op haar voordeur hangt een politieslot, sleutels bijgaand, 2x. Er hangt een zéér vieze lucht, stank, stank, stank, op de woning’ meldt het bericht; ‘er moet dus echt binnenkort ontruimd worden.’

Op 19 juni hebben twee medewerkers van de Dienst huiszoeking gedaan. ‘Sieraden, staat in mijn agenda. Nog even voor de duidelijkheid, er zijn drie broers en één zuster. Ze gaan allemaal de nalatenschap verwerpen. Dit loopt via de Rechtbank in Amsterdam, formulieren zijn al aangevraagd en opgestuurd. Zie de verklaring van de namen, het verzoek voor een crematie.’

Verder meldt het bericht dat betrokkene niet meer is te zien, dat de familie niet naar de crematie komt. Van Bokhoven wel. ‘Ik ga een dichter inhuren.’ Het gefaxte ambtsbericht laat weten dat er een behoorlijk saldo op haar girorekening staat. Er is geen testament. De sieraden zijn inmiddels bij Uitvaartcentrum Zuid afgeleverd. Om 14.04 uur op 19 juni is er telefonisch contact geweest met de broer van de overledene. Deze deelde mee dat ‘deze mevrouw die is overleden, als kind misbruikt is door een dominee, daarom had ze problemen met mannen, en heeft het contact met de familie verbroken sinds 1980. Broer vraagt eventueel wel naar foto’s. Ik heb hem verwezen naar WBV (daarmee bedoelt hij de woningbouwvereniging). Broer wil ook graag weten hoe ze heeft gewoond, om hun gevoel van hun overleden zuster af te sluiten. Dus twee floppies van de woning maken en naar broer e-mailen. Ik heb hiervoor een toezegging gedaan, dat ik dit ga doen. Betrokkene hield veel van muziek, mogelijk een piano aanwezig.’

Als Van Bokhoven tot de tuin van zijn kantoor is geraakt met zijn sigaretje belt hij. Ik infomeer naar zijn gezondheid. Hij was de laatste weken afwezig, last van zijn maag, had Ali Mahmut verteld. Dat gaat nu veel beter. Er is een vakantie in Frankrijk tegen aan gegooid, met werken in de tuin, daar is hij flink van opgeknapt. De handjes laten wapperen. Nu voelt hij zich weer prima. We spreken af dat ik de volgende dag met de zuster ga bellen. De familie heeft gezamenlijk besloten ‘om niets te doen,’geen opdrachtgever van de crematie te worden, de nalatenschap te verwerpen. Maar het zijn keurige mensen, heel aardig, weet van Bokhoven.
‘Ga je het zelf doen?’vraagt hij. Ik aarzel. Er lijkt een mooi verhaal in te zitten. Maar je kunt niet alle mooie verhalen voor jezelf bewaren. Anderzijds ben ik wel echt een verhalenman. Zou ik mij de opdracht wel toevertrouwen.

We kletsen nog wat, over andere doden die het nieuws haalden: een huiselijk drama in mijn buurt, een schietpartij in Zuid-Oost, met een dodelijk slachtoffer, een man die in park Frankendael uit het water werd gevist, na geruime tijd, hoe zeg je dat netjes. Van het lijk in het park weet Van Bokhoven niets, die viel nog in de vakantie. Maar de man van de schietpartij gaat terug naar huis, naar Ghana. Dat is geregeld.

Woensdagochtend bel ik met het opgegeven nummer. Ik krijg een inderdaad keurige, aardige oude heer aan de telefoon. ‘Mijn vrouw is net even weg. Dat zal je altijd zien. Maar ze heeft alles opgeschreven, dat zal ik u voorlezen.’ Hij heeft het briefje bij de telefoon liggen. ‘Ze was een vrolijke, pittige meid. Ze kon goed pianospelen, goed leren ook, na de Middelbare school heeft ze het Conservatorium in Groningen gedaan, piano, klassiek. De hele familie was naar Groningen verhuisd. Daarna is ze naar Amsterdam gegaan. Ze had een appartementje aan de Stadionkade, en in zesenzeventig is ze naar dat huis in Slotervaart gegaan. Aan de Waldorpstraat, ja. Ze had een administratieve baan. Ze heeft ook wel privé-les gegeven, op de piano, maar dat ging niet zo goed. Na een aantal jaren werd ze ziek. Overspannenheid. Toen heeft ze zich afgesloten van haar familie, van haar buren, van iedereen. Maar haar hobby was pianospelen. Dat kon ze goed.’

Zo ver reikt zijn papiertje. Er komt geen dominee in voor. Ik besluit er niet naar te vragen. Vrolijke, pittige meid. Ondertussen is mijn zoon uit school gekomen, de vrolijke, pittige jongen. We hebben zijn moeder beloofd nieuwe schoenen te kopen. De proefwerkweek zit erop en zijn schoenen zijn versleten. Een operatie die maniakale zorgvuldigheid en veel doorzettingsvermogen vereist. Dertien jaar is hij. Het moeten precies de goede schoenen zijn. We gaan niet terug naar huis voor ze gevonden zijn, de nieuwe schoenen. Maar het lukt. Ze worden gevonden, precies de goede.

Thuisgekomen knippert het lampje van het antwoordapparaat druk. Veel boodschappen. Ik luister. De zus van Willemina laat weten dat ze blij is dat ik heb gebeld, maar dat het wel erg jammer was dat ze net even weg was. Iets verderop staat ze nog eens op de band. Haar man is inmiddels overmand door twijfels of hij alles wel helemaal goed heeft voorgelezen. Hij is ook al tachtig, en nu is hij bang dat hij niet alles helemaal goed heeft gezegd. Of ik nog eens kan bellen. Alstublieft. Ik ruim de oude schoenen in hun nieuwe doos op en bel.

Na één keer overgaan is de telefoon al opgenomen. Zus heeft zitten wachten. ‘We zijn er hier allemaal zo triest en emotioneel mee bezig,’vertelt ze, ‘ik ben nu vijfenzeventig of zesenzeventig, en mijn man…’ ‘Tachtig’, raad ik. Ze herhaalt op goed geluk het verhaal dat haar man al deed, vanmorgen. Hij heeft het er niet slecht afgebracht. De vrolijke, pittige meid, het conservatorium, dat was wat in die tijd hoor, het conservatorium.

Dan doe ik het toch. ‘In het ambtsbericht,’ stel ik plechtig, ‘is er sprake van een dominee…’
Even is het stil. Dan barst het los. Toen de familie naar Groningen verhuisde, moest zij nog ‘iets met school’ afmaken, en toen is ze dus bij die smerige dominee terechtgekomen. In huis, een jaar lang. Die dominee is later weggestuurd, naar Amerika. Hoboken, bij New York. Ook daar werd hij betrapt. Toen is hij in Canada terechtgekomen. Daar heeft hij een kind gemaakt, dat weet ze zeker. Bij zijn eigen vrouw. Hij was keurig getrouwd. ‘Er werd thuis niet over gesproken. Er werd bij ons thuis nooit wat gezegd, door niemand. Gelukkig wist mijn man wel alles. Zo heb ik toch nog drie gezonde kinderen gekregen.’ Een dun lachje klinkt op.

‘Mijn moeder kwam nog wel eens in Amsterdam, met haar heeft ze nog wel contact gehouden. Pas toen zij stierf, in negentientachtig, was het afgelopen. Ze is niet op haar begrafenis geweest. We hebben nooit meer wat van haar gehoord. Niks. Nog geen telefoonnummer.’ Er moeten harde woorden gevallen zijn. ‘Als ik doodga, wil ik er ook niks meer bij hebben, niemand, niks.’

‘Dat hebben we toen maar zo gelaten. Ziet u, ik had ook mijn gezin. Dan duw je dat maar zo op de achtergrond. Ik heb hier een foto van haar, die heeft mijn broer aan mij gegeven, daar staat ze, met een strik in het haar, een mondharmonica, ons jongste broertje staat erbij, op een berg zand, het was negentienveertig, er was geen vuiltje aan de lucht. Nou ja, de oorlog kwam eraan. In zwart-wit, maar dat is logisch. In die tijd.’

Ik denk dat ik daar een begin heb voor mijn gedicht voor Willemina. Ik vraag wat er allemaal nog meer op de foto te zien is. En ik vraag of haar naam wel goed gespeld is, of er niet een h in hoort, maar nee, het is echt alles in Willem met Ina erachteraan. ‘We noemden haar Wil. Iedereen zei gewoon Wil.’

Ik vraag naar de piano: wat Wil speelde. ‘Het klonk altijd vreselijk door het huis.’ Dan werd Für Elise getrommeld, want ze kon enorm trommelen op die piano. Later werd dat beter. Hoe verder dat haar studie vorderde, hoe veel mooier ook de stukken werden die ze speelde. Mozart, en ook wel wat van Beethoven. Mozart, Beethoven, dat is nogal wat. Mijn platenkast herbergt stapels platen van de grote componisten. Of dat iets preciezer kan. De sonate, probeert zuster. De sonate van Mozart, die speelde ze. ‘Die piano zal nu wel ontstemd wezen. Het was een zwarte. Ze heeft hem uit het ouderlijk huis meegekregen. Toen was dat normaal. Alle piano’s waren zwart.’

‘De laatste jaren was ze erg in de war. Ze had ontzettende angsten. Hallucinaties. Ze was bang voor Bin Laden. Op een gegeven moment heeft ze haar hele huis onder water gezet. Toen kwam de brandweer, maar die wou ze niet binnenlaten. Ze dacht dat de brandweer van Al Qaida was. En als je zelf je zaak een klein beetje in orde hebt, is dat moeilijk om te geloven.
Ze kon ook niet meer lopen, met die open knie. Daar had ze zelf verband om gedaan. En op een gegeven moment was dat verband weg. Ook dat was het werk van Al Qaida. Dacht ze. Een buurvrouw zei nog: ga eens naar de dokter. Maar dat wou ze niet. En dan begrijp ik dus niet dat ze toch nog negenenzeventig is geworden, als je niet meer lopen kan. Hoe kom je aan je eten dan? Als je zoiets leest in een boek denk je ook: zal wel.’

‘Reutel maar niet teveel in de stront, daar gaat het maar van stinken. Heb ik het zo allemaal goed gezegd? Zegt u maar, als u straks bij haar bent, als u zo bij haar staat, doet u dan de groeten maar, van ons allemaal.’

Maandagochtend. Ik zag gisterenavond op televisie dat de weerman wist dat het keihard gaat regenen, de hele ochtend, echt keihard. Dan volgen de opklaringen in de middag wel. Dus zocht ik op hoe men met het Openbaar Vervoer van mijn huis tot de Nieuw Ooster kan geraken. Het vervoersbedrijf raadt aan om 9. 24 tram 10 te nemen naar de Elandsgracht, daar over te stappen op lijn 7, om het laatste stuk te doen met lijn 9. Dan ben ik net op tijd. Ook biedt men een constructie aan die met de bus naar het CS voert, met de metro naar het Weesperplein, en van daaruit weer een bus. Dat is mij allemaal te moeilijk. Maar ik vind bijna alles moeilijk. Ik woon een jaar of dertig in Amsterdam, maar heb niet het geringste idee waar al die bussen en trams heen rijden. Ik doe alles op de fiets. Uiteindelijk vind ik een route waarbij er maar 1 x overgestapt hoeft te worden, tram 3, tram 9. Dat moet lukken.

Maandagochtend: het is mooi weer. De zon schijnt gewoon. Nog wel. De weerman zal die regen toch niet verzonnen hebben? Als ik ga fietsen kan ik een half uur later vertrekken. Maar wat als het nu juist in het komende half uur betrekt? Dan is het te laat om nog op de tram te gaan wachten. Ik heb geen goed karma met de tram. Juist als ik aan kom lopen, rijdt er een weg en de volgende heeft dan vertraging. Ik besluit geen risico te nemen. Mijn begrafenispak moet deze week meer diensten draaien.

Weliswaar rijdt de eerste lijn 3 net weg als ik aan kom lopen, maar volgens de tijdtabel, die niet erg lijkt op wat ik op internet gevonden had, zou de volgende er al over enkele minuten zijn. En inderdaad. Precies tussen de opgegeven tijden in de tabel in arriveert er een en rijdt met mij erin gewoon volgens de afgesproken route naar mijn voorlopige bestemming. Overstappen. Prima. Als ik mooi op tijd op de begraafplaats arriveer, is het nog altijd redelijk weer. Dat zegt nog niets over de terugweg, troost ik mij.

De uitvaartleider komt me tegemoet. ‘U bent de dichter?’ We schudden handen. Er is al een medewerker van de Dienst gearriveerd, een nieuwe. Hij gaat me voor naar de kleine koffiekamer. ‘Hellen Joris,’ stelt ze zich voor. Zachte stem, klein van stuk, jaar of dertig, vijfendertig, heel of half Indonesisch. Ik moet nog roken buiten, in afwachting van de lijkwagen en Van Bokhoven. ‘Maar ik rook helemaal niet,’stelt ze vast. Ik laat haar achter in de fleurige koffiekamer met de verschillend gekleurde stoeltjes. Buiten tref ik Van Bokhoven.

Hij heeft een das om, een vrij korte das, het ding reikt amper tot het vierde knoopje van zijn overhemd. Alsof het eigenlijk voor een jongetje van een jaar of tien bedoeld is. Maar misschien is een korte das wel helemaal in de mode, een iets wollige das, donkerrood. Ik weet dat niet. Ik weet dat dassen nu eens smal en dan weer breder gedragen horen te worden. Nu eens kort en dan weer lang, nooit van gehoord. Hij draagt een mooi fluwelig nieuw jasje, iets donkerder blauw dan zijn vorige exemplaar. Minder blauwblauw. Deze neigt bijna naar grijs.

We slenteren richting de ingang, waar ook de uitvaartleider inmiddels op de lijkauto wacht. Even later arriveert die. En lopen we in omgekeerde richting weer achter de auto aan, hebben we toch nog onze wandeling, weliswaar niet naar het graf, want we zullen de kist in de aula achterlaten. Wil wordt immers gecremeerd.

Ik heb twee stukken van Mozart meegenomen. Een requiem, gezongen, en een Marche Funèbre, op de piano, waar ze zo van hield. Dan is het tijd de kleine aula binnen te treden.
Als het requiem is uitgeklonken, neem ik plaats achter het spreekgestoelte en vat in een paar zinnen het leven van Wil samen, te beginnen met het einde, te eindigen met het begin. De vrolijke, pittige meid. En de groeten, dus, Wil. De groeten van ons allemaal. Dan lees ik mijn gedicht.


Zomerhuis aan zee


I.M. Willemina Sara Oosterend


Op de foto zit Tjerk op een grote berg
zand, met zijn korte broek en een emmer
in zijn hand. Naast de berg staan Ad, Aukje,
de buurjongens van De Bruin, één, twee,

drie, vier, vijf. Trots, rechtop,
allemaal heel stijf. In de verte glanst
de gladde zee met van die palen om de golven
te breken, geen zuchtje wind, geen blad

beweegt. Zedig staren de kinderen
de toekomst in. Met witte schelpjes
is het jaartal 1940 in het zand gelegd.

Je kunt niet zien of de oorlog al begonnen is.
Wil, met haar gewone meisjesbril, een strik
in het haar, speelt mondharmonica. Niemand lacht.




© F. Starik, 25 juni 2007


Wat schutterig geef ik twee zachte klapjes op de kist. ‘Het beste,’ zeg ik. Niet dat ik van plan was om ‘het beste’ te zeggen, het flapt eruit. Het beste. Hoe langer ik er over nadenk, hoe dommer het mij klinkt. De piano zet in. We staren allemaal naar de kist. Naar de bos rode rozen op de kist. Naar het lege lint eraan. Dit stuk duurt bijna acht minuten. Daarom heb ik het bij twee muziekstukken gelaten. Na een minuut of vijf zie ik Van Bokhoven wat onrustig worden. Het duurt allemaal een stuk langer dan thuis, waar ik het een paar keer heb proefgedraaid. We zijn geloof ik allemaal opgelucht als het eindelijk is afgelopen. De uitvaartleider gaat ons voor naar de koffiekamer. Van Bokhoven buigt voor de dode. Ik heb al het beste gewenst, daar laat ik het bij.
De kist blijft alleen achter.

In de koffiekamer wordt er nog wat gekletst. Het achterlaten van de kist. We bespreken de voordelen van het laten zakken van de kist, dat vinden mooier dan de kist zo allenig achterlaten. Het is vooral mooi als de vloer boven de kist weer dichtschuift, vindt de uitvaartleider. Bezorgd vraagt Van Bokhoven aan Hellen Joris hoe ze het vond, haar eerste eenzame uitvaart. ‘Goed,’ vat ze haar bevindingen samen. De uitvaartleider vraagt naar de foto bij het gedicht, of ik die heb gezien. Misschien heeft de familie de foto opgestuurd. Kan toch? vindt hij. Normaal werkt hij vanuit Aalsmeer. Daar zijn de uitvaarten een stuk gezelliger dan hier. Daar kennen de mensen elkaar. Daar gaat alles nog in vertrouwen.

Buiten schijnt nog steeds de zon. Halverwege de tramrit begint het zachtjes te regenen. En houdt het ook weer op met regenen. Ik probeer uit te rekenen of ik het droog gehouden zou hebben, op de fiets. Pas aan het eind van de middag zet de regen echt door.




+

dinsdag 5 juni 2007

UTRECHT: Eenzame Uitvaart nummer 9:

I.M. Willem Krom
9 juli 1920, Nijmegen - 30 mei 2007, Utrecht

maandag 4 juni, begraafplaats Tolsteeg, 13.00 uur
dichter van dienst: Arjan Witte


(...)


Kom Willem Krom, het is gedaan
vandaag staan deze mensen
rond het graf van de zon
die je wereld verlichtte alsof
niemand kwam dichten
omdat niemand wist dat je bestond

In golven heeft je bloed gestroomd
in golven heeft de zee strand verloren en gewonnen
Niemand weet meer waar het begon
onder het strand brandt de zonsondergang

Dit moment is je erfenis
aarde is je leven
moge je eeuwig leven
met je glas en een sigaar
daar moet je wezen

De overvloed is zonder horizon, zonder oever
waar klanken toeven, onophoudelijk
mannelijk en vrouwelijk
licht en zwart
hetzelfde zijn in het spiegelbeeld van jou en mij

Ik ben niet belangrijk,
en jij werd geboren in Nijmegen 9 juli 1920,
overleed in 2007, op 30 mei



© Arjan Witte
Duiven, 3 juni 2007