UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

woensdag 16 mei 2007

Eenzame uitvaart nummer 76

I.M. Lammert Dirk Frieslant

woensdag 16 mei 2007, 9.30 uur, begraafplaats Vredenhof, Amsterdam
dichter van dienst: Rogi Wieg.

Op vrijdagmiddag 11 mei meldt Ali Mahmut van de Dienst dat Lammert op 6 mei in zijn woning in Amsterdam Zuid Oost in de flat Geldershoofd werd gevonden, waar hij ongeveer twee weken heeft doodgelegen. Natuurlijke doodsoorzaak. Geen familie. Nooit getrouwd geweest, geen kinderen bekend. Zelf was hij ook al enig kind. Hij werd geboren op 22 februari 1934 in Purmerend. Meer informatie krijg ik er niet uit.

Een week eerder arriveerde er een pakketje met een pieklein kunstwerkje van dichter Rogi Wieg op mijn huisadres, met een lief briefje erbij, zeggende dat zijn nieuwe bundel er aankomt, en dat hij graag weer eens een eenzame uitvaart zou doen. Dat is goed.

Mijn geliefde is erg handig met google. Ze vindt naast de gebrekkige informatie al gauw uit dat Lammert om 14:33:59 is gevonden, die zesde mei. Geldershoofd is een van de laatste nog rechtstaande honingraatflats, het architectonisch experiment, beroemd geworden van de Bijlmerramp: het is de flat onmiddellijk naast de crashflat, die inmiddels wel geheel zal zijn afgebroken. Ze zou niet graag op Geldershoofd wonen: google barst van de verwijzingen naar de verkrachting van 5-jarigen, ontploffingen, gangbangs en kakkerlakken. Even later komt het nummer van Lammerts buurman binnen. Ik geef het telefoonnummer aan dichter van dienst Wieg door, hij moet zelf maar weten wat hij nog meer wil weten.

Ondertussen vind ik elders op het onvolprezen internet een nieuw product: Uitvaart Toiletpapier. ‘Een uitvaart van een geliefde is een zeer emotionele gebeurtenis voor de betrokkenen. U wilt daarom dat elke uitvaart perfect verloopt voor de betrokkenen en daarom let u ook op de kleinste details, zoals de keuze van uw toiletpapier op uw sanitaire voorzieningen. Met toiletpapier van Renova brengt u net iets meer kleur in uw uitvaartcentrum dan in andere uitvaartcentra.’ Er zit een plaatje bij van een zwevende wc-pot, met in de toiletrolhouder een rol inktzwart closetpapier.

Woensdagochtend twijfelt een regenbui aan zichzelf. Ik besluit te gaan lopen, steek een paraplu bij me. Ik ga liever lopend nat dan op de fiets, het is niet ver. Bij de Praxis is het pas zes minuten over negen, ik ben te vroeg, en besluit de omweg te nemen door de bouwmarkt, bewonder een collectie planten die hun bloemen alle hebben laten vallen, lees bij de uitgang terug de aanwijzing emmers latex niet met het hengsel aan het stuur van een fiets te vervoeren. Ik begrijp waarom.

Bij Vredenhof gearriveerd zie ik de lijkwagen al achter de aula staan; de kist is al uitgeladen. De regen heeft besloten: ik begin. Van onder het afdak van de wachtruimte sla ik het vertrek van de lijkwagen gade. Dan schuiven de vitrages van de aula opzij, het zorgelijke gezicht van Ali Mahmut verschijnt achter het raam, hij zwaait voorzichtig, alsof hij eigenlijk mijn oma is.

We staan in de aula, informeren of het goed gaat, met ons, naar omstandigheden. Druk, hè. Van Bokhoven is nu al drie weken ziek, last van zijn maag, Mahmut moet alles alleen doen. We zien het somber in. Al is er nu gelukkig wel iemand die de telefoon voor hem opneemt. Even later komt de uitvaartleidster ons zaaltje binnen: de dichter is al gearriveerd en bevindt zich in de koffiekamer, of we maar willen volgen. Dat doen we.

Wieg ziet er goed uit, beter dan de afgelopen jaren. Zijn huid heeft iets delicaats gekregen, zijn oogopslag is helder, het lijkt wel of hij minder loenst dan voorgaande keren dat ik hem ontmoette. Een beige, ruimvallende broek onder een donkerblauw colbert. De dragers zijn er ook, drinken koffie, bieden koffie aan. Mahmut weigert, wrijft over zijn maagstreek, gedenkt in dat gebaar collega Van Bokhoven. ‘Thee?’ probeer ik hoffelijk, maar hij hoeft niets. Rogi Wieg neemt koffie. Het klopt niet, vind ik. De volgorde moet kloppen. Soep vooraf, geschenken toe. Ik neem ook. We kletsen wat, over de aanstaande verschijning van zijn nieuwe bundel, De kam, over mijn zojuist verschenen bundel, hij verbaast zich dat De eenzame uitvaart nooit is opgehouden, herinnert zich iets, of meent zich iets te herinneren. Dan is het tijd geworden om de dienst te beginnen.

We gaan naar binnen. Time to say goodbye, heel subtiel. Andrea Bocelli, heet hij geloof ik. Zo heten sommige van mijn branchevreemde onderbroeken ook. Voorzichtig schuift Wieg uit zijn stoel. Hij vertelt met zachter stemme hoe niet lang geleden zijn oude buurman aan zijn einde kwam. Het moest niet mogen. Het is erg. Dat moet anders kunnen. Dan volgt het gedicht.



JE WAS TÓCH THUIS!

Zo’n twee weken ben je langer
thuis geweest dan als men je
nog dezelfde dag gevonden had.
In je ‘Bijlmerkooi’. Heengegaan? Waarheen?
Je was toch thuis? Morsdood zou je
hebben kunnen nadenken over je graf
dat komen ging, áls je had kunnen nadenken: ‘Áls.’

Dit is het belangrijkste woord dat tijdens
het zijn van mensheid naar mensheid vaker valt dan alle…‘O, ja, nee’s, oh, ja’s.’
De zwaartekracht in ons heelal trekt
‘áls’ uit onze monden. En dat is nódig
voor een schoon gebit, waarmee gekauwd
wordt op onze gedachten over oorzaak en gevolg.
Totdat het gevolg de dood is. Dan is je mond
ineens echt leeg.

Twee weken was je langer gezellig thuis,
tussen je meubilair, mes en vork, één bord,
één glas voor De Eenzame.
Gaf men je nog bedenktijd? Of weet men
niet dat doden niet meer kunnen nadenken?

© Rogi Wieg, 15 mei 2007-


Wieg zet zich weer neder, en terwijl iets tergend vrolijks met violen uit de afdeling licht klassiek haastig inzet, bedenkt hij zich, vouwt zijn gedicht weer open, strijkt het glad op de kist, drapeert de leeg gebleven linten van het bloemstuk er over heen, en gaat opnieuw zitten.
Niemand hoest. Onder het derde muziekstuk gaan de deuren van de aula open, komt de jonge, frisse uitvaartleidster naar voren, met haar bolhoedje op, op de voet gevolgd door de dragers. Ze draait zich om teneinde het drietal overgebleven aanwezigen te wenken op te staan, maar we staan al. Alles gaat vanzelf.

De regen is opgehouden. We treden de koele morgen binnen. Rogi schudt zijn hoofd. ‘Ik moet hier om huilen,’ zegt hij, ‘dit went nooit. Nooit.’ Maar ik zie geen tranen over zijn wangen lopen. We lopen dicht naast elkaar achter de kist aan. Even later meen ik iets van een snik te horen. Ik zie niet naast mij.

Je moet altijd kijken waar je loopt.








+

woensdag 9 mei 2007

Eenzame uitvaart, Groningen, 17 april 2007.

Groningen heeft zijn derde stadsdichter in functie gekregen: na Bart FM Droog, de founding father van de eenzame uitvaart, volgde Ronald Ohlsen, die weer werd opgevolgd door Rense Sinkgraven. Kort na zijn benoeming volgde zijn eerste eenzame uitvaart, alwaar het verschijnsel vooralsnog ongenummerd is gebleven. Wat zal het zijn, nummer zes, nummer zeven? Sinkgraven bericht op zijn weblog:

‘Gistermiddag had ik mijn eerste eenzame uitvaart en dat was de uitvaart van Berend Noz. Er was een korte plechtigheid die begon met muziek, het gedicht, daarna afsluitend muziek. Doodgaan doe je alleen wordt er dan gezegd maar op deze manier de wereld verlaten, zonder dat er nog iemand is die naar je omkijkt, is heel triest. Het volgende gedicht is voor hem:

Ogenblik

I.M. Berend Noz, 15 juni 1939 – 11 april 2007


Heb je nog één keer rond gekeken,
gestaard naar de wolken, wachtend op zon?
Hoorde je vogels zorgeloos fluiten?
Las je de naam en dacht je aan haar?
Of was de dood een trefzekere
hamer, een simpele klap.
De stad was je thuis, een huis zonder kamers.
De stad was een vlucht, lege straten door.
Je keek om je heen, zag de nesten,
de kraaien, een trap naar de hemel,
een afvalbak.
Je bed was het gras, de dekens je houvast.
Je ging slapen want je was moe.



© Rense Sinkgraven
+

vrijdag 4 mei 2007

Eenzame uitvaart nummer 75

N.N. (Naamloos, dood kindje gevonden in het water van het Noord-Hollandskanaal aan de Buiksloterdijk in Amsterdam-Noord)
Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 20 april 2007, 10 uur
dichter van dienst: Neeltje Maria Min.

Vorige week trof ik het nieuwsbericht al in mijn mailbox. Kennelijk vermoedde iemand reeds dat hier een eenzame uitvaart van zou komen: “Babylijkje aangetroffen in kanaal Amsterdam. Een inwoner van Amsterdam heeft in het water van het Noord-Hollandskanaal aan de Buiksloterdijk in Amsterdam het lijkje van een baby aangetroffen. Dat gebeurde al woensdag, maar de politie maakte het vrijdag 13 april bekend. Volgens de politie staat vast dat het om een voldragen kindje gaat, dat "al enige tijd" in het water moet hebben gelegen. De passant zag tussen het zwerfvuil in het water een plastic zak liggen en haalde die met een hark naar zich toe, waardoor de zak openscheurde en hij het lichaampje zag.”

Ali Mahmut van de Dienst vult deze gegevens aan met de informatie dat het gaat om een kindje van vermoedelijk ongeveer 39 weken, een voldragen zwangerschap. Gevonden op 11 april, om 16.30 uur, ter hoogte van nummer 198. Overgebracht naar het VU-ziekenhuis, op maandag werd het lichaampje vrijgegeven en verplaatst naar Uitvaartcentrum Zuid.

Van daar vertrekt het vrijdagochtend voor haar laatste reis naar St. Barbara. De politie wil niet zeggen of het een meisje of een jongetje is. Ook wil men niet zeggen hoe lang het kind al in het water lag. Men begon onmiddellijk een groot forensisch onderzoek. Ook is sectie verricht op het lichaam van het slachtoffertje. Daarnaast heeft de politie een buurtonderzoek verricht.De politie in het duister over de herkomst van de baby. ''We zijn terughoudend over het geven van informatie omdat dat het onderzoek kan belemmeren. We zijn pas gisteren met het bericht gekomen om de sporen veilig te stellen.'' Men is op zoek naar de moeder en naar getuigen of mensen die iets kunnen vertellen over de herkomst van het jonge slachtoffer. Op Nu.nl vind ik een video, uitgezonden door AT5, waarin buurtbewoner Roef Bakker vertelt dat hij het kindje vond. Hij houdt het water daar regelmatig schoon, vist met zijn hark dikwijls het zwerfvuil op. ‘Dat lijkt wel iets van een slager,’ dacht hij in eerste instantie, ‘maar dat heeft toch een heel ander gezicht. En toen ben ik de politie gaan bellen.’

Neel wil graag weten of het een jongetje of een meisje is. ‘Dat scheelt al de helft.’ Mahmut weet het niet. Dus bel ook ik met de politie. Tsja, het belang van het onderzoek. Ik zie het belang niet zo: de moeder, zo ze het geslacht van haar kindje al wilde weten, heeft dat kunnen zien. Men wil de naam van de dichter weten. Men belooft mij terug te bellen.

Een uur later wordt er inderdaad teruggebeld. De voorlichter mag wel vertellen dat het om een jongetje gaat, dat tien tot twintig dagen in het water heeft gelegen. Een eventuele nationaliteit, of het een blank of een zwart kindje betreft, dat kan of wil hij niet zeggen. Of het kindje doodgeboren is of met geweld om het leven werd gebracht, zoals vroeger overtollige katjes werden verdronken? Dat is allemaal ‘daderinformatie.’ Daarbij trekken zulke gebeurtenissen regelmatig mensen aan die pseudo-bekentenissen afleggen. En zolang er weinig tot niets wordt geweten, moet er geraden worden. Dan raadt een nepdader vrijwel altijd mis.

Woensdag belt Mahmut nog een keer: de politie heeft bij ‘Opsporing verzocht’ verteld waar en wanneer de uitvaart plaatsvindt: wij roepen de mensen op om massaal naar de uitvaart te komen om de laatste eer aan het kindje te bewijzen. Het bericht is overgenomen door AT5 en RTV Noord-Holland. In de hoop dat mama televisie kijkt, naar haar eigen leven, haar vijftien minuten rucht. Nadat ze de baby in een plastic zak hebt weggegooid. Of heeft een vriend, een ex, een huisgenoot de dode baby meegenomen?

Hoe je dan in angstige spanning naar nieuwsberichten speurt, of het al gevonden is. Hoe je op de televisie ziet dat het gevonden is. En dat je op het nieuws verneemt waar en hoe laat je wordt verwacht. Daarom hebben ze via de media tijd & plaats bekend gemaakt. Dat verhoogt de druk. Ze kunnen de moeder geen briefje schrijven tenslotte, kom je ook? Als het lekker druk is, zal mama misschien ook wel komen, is de gedachte. Ze kan zich onopvallend tussen de bloemetje-beertje-mensen mengen. Tussen de camera’s die op een mooi programma hopen. De emoties van het volk. Er zit nog een geheime gedachte achter, maar dat moet voorlopig hogere wiskunde blijven.

Ik besluit om Degenkamp te bellen. Of we kunnen afspreken dat we de camera’s buiten de aula houden. De begraafplaats is openbaar terrein, daar doe je niets aan. Maar de dienst, die in de aula wordt gehouden, kan daarvan worden uitgezonderd. Er moet toch een rustpunt gecreëerd worden. Een moment van respect voor het kindje zelf. Daarover zijn we het eens. Degenkamp zal nog met de politie bellen. Ik mail Kerstens, de chef, die telefonisch niet bereikbaar is, of we dit zo kunnen regelen. Ik bel met Ger Fritz, die inmiddels Kerstens heeft gesproken. Hij toont zich bereid tot de ordedienst toe te treden. Kerstens neemt dat aanbod ‘met tien handen aan.’ Kerstens belt het hoofd communicatie van de Dienst. En de politie belt mij straks weer terug. Neel wil ondertussen weten hoe de baby aan zijn einde is gekomen. We overleggen over de muziek.

De spanning stijgt. Donderdag belt Van Bokhoven dat de voorgaande uitvaart een kwartier wordt vervroegd. Zo heeft UZ besloten. ‘In verband met de te verwachten media-aandacht,’ formuleert Van Bokhoven. De volgende ochtend zal Fritz college geven dat zoiets absoluut niet kan. Voorlopig houd ik het op een slimme zet, en wel zo rustig bovendien. We houden ruim tijd over. Rond half tien is Mario Agus gezakt.

Er is tijd om buiten te staan roken, in de zon. Ik heb nog sigaretten over van mijn lezing gisteren. Daar maak ik gebruik van. Bij een lezing mag ik sigaretten kopen voor mezelf. Omdat er dikwijls haastig op onhandige plekken vlug even gerookt moet worden. Dan ga je niet eerst helemaal een shagje draaien, dat gaat allemaal maar van je tijd af. ‘Is dat nou gezond,’vraagt de grote goeiige drager Jan zich af, ‘dat je tegenwoordig buiten moet roken?’ Ik vraag hem of hij ook de aanstaande uitvaart zal dragen. Realiseer me te laat dat er niets te dragen valt. Zo’n kissie wordt door de uitvaartleider zelf gedragen.

Eerst arriveren de rechercheurs van de politie, een man en vrouw of zes. Ze hebben allemaal een beertje bij zich. Ze hebben een kast vol beertjes daar, weet Fritz. Zedenpolitie. Dat zie je meteen. Even later komt er scootmobiel geruisloos aansnorren, oud vrouwtje erin. Ze parkeert, stapt uit, blijkt heel goed te kunnen lopen. Ze komt voor de dienst. Of dat hier is. Gottegot. Ze ziet eruit alsof ze de gehele nacht al wenend heeft doorgebracht. Nog een beertje. Dan Kerstens en Van Bokhoven met de dienstauto. Kerstens opvallend goed gekleed, streepjeskostuum, streepjes wit, kostuum zwart. Van Bokhoven in het gebruikelijke Van Bokhoven-blauw. Neel komt aanwandelen, in haar gebruikelijke vormeloze kloffie. Kleren, heeft ze me eens verteld, kun je het best gedragen kopen: dan weet je hoe ze zich houden in de was. Catharina, die juist afscheid had genomen, uit wellevendheid, uit bescheidenheid, vergezelt haar. Neel heeft haar overgehaald te blijven. ‘Daar ben ik weer.’

En daar is ook RTV Noord-Holland. Cameravrouw, geluidsman, een jongen die het statief van de camera mag dragen, iemand die helemaal niets hoeft te doen, dat is de leider van het groepje. De media zijn onze vijand niet, had Kerstens eerder gesproken. In de aula kan helaas niet gefilmd worden, weet de leider, een Joop Braakhekke-achtige man. Dat is erg jammer, want hij is van plan een uiterst integere reportage te gaan maken. Of de dichter bereid is zich te laten interviewen. ‘Nee,’ zegt Neel gedecideerd. Of ze dan buiten op de begraafplaats het gedicht nog eens – op camera – wil lezen. ‘Daar voel ik niets voor,’ klinkt het, even vastbesloten. Maar of er dan misschien een radio-opname mogelijk is? Tsja. We kijken elkaar aan.

Er wordt een apparaat getoond dat zonder bezwaar op het katheder kan liggen terwijl de dichter van dienst spreekt. We komen overeen: apparaatje voor aanvang van de dienst klaarleggen. Geen onnodig geloop tijdens de Dienst. De man die toch niets te doen heeft mag mee naar binnen, met zijn apparaatje. De camera blijft buiten. De menigte is aangegroeid tot een stuk of twintig mensen. Een moeder met een kind van een jaar of vijf. Een paar bejaarden. Geen spoor van Roef Bakker. Neel vertelt wat een roef betekent. Het is de schuin oplopende deksel van een doodskist. Ze kwam nog een merkwaardig woord tegen, zoekende naar een juiste ingang voor haar gedicht: de ezelsbegrafenis, dat is er één die door bijna niemand wordt bezocht. Volgens mijn Van Dale is het een begrafenis in ongewijde grond.

We gaan de aula binnen. Brahms doet zijn werk, effectief. Guten-abend, Gute Nacht. Ik zit recht achter Ger Fritz. Ik bestudeer zijn blokhoofdhaar, de weerbarstige grijze stekels. Neel komt naar voren. Ik zie het apparaatje liggen. Ze vouwt haar gedicht open.



Voor jou


Die altijd door water omgeven
altijd gedreven heeft
maar even geleefd

Wie heeft in jouw ogen gekeken
jouw trekken gelezen
vergeving gesmeekt

Wie heeft zich naar buiten begeven
het plasticzak-scheepje
een zetje gegeven

Wie heeft één, twee, drie,
in godsnaam! gezegd

Dat je ontstaan was, bestaan wou
was niet jouw fout

Naamloos, onschuldig
dood in de Buiksloot
nul dagen oud.

In godsnaam rust zacht
rust zacht zacht zacht zacht
In de naam van je vader
en je moedertje

RUST ZACHT
© Neeltje Maria Min.


Helder, precies en simpel klinkt haar stemgeluid. Dan begint Louis Armstrong te zingen. ‘When you wish upon a star.’ Er klinkt gesnik. Precies zoals gedacht. Ook Paul McCartney doet zijn best. Dan treedt de uitvaartleider naar voren, neemt het kistje voorzichtig in zijn armen, een wit kleed erover. Iedereen staat. De jonge Degenkamp gaat voorop, ontsluit de deuren van de aula. We volgen, het schelle zonlicht in.

De cameravrouw schuifelt achterstevoren voor ons uit. Het is niet ver naar ‘het engelenhoekje,’ waar de dode kindertjes begraven liggen. De jonge Degenkamp neemt het kistje over, laat het aan een touw voorzichtig zakken. Er mag een schepje zand geworpen worden. Van die gelegenheid wordt gretig gebruik gemaakt. Kun je meteen je beertje bijzetten. De mevrouw van de scootmobiel mag eerst. De cameravrouw zit voor het graf geknield. De kleine menigte wordt door het koude oog opgenomen. Ze filmt van links, van rechts, van achter en van voren. Ik wacht met Catharina verstopt achter de heg tot het klaar is. Ik zie de tranen op haar wangen glinsteren. Neel is nergens te bekennen. Als iedereen klaar is met het zand, de cameravrouw de verzameling beertjes voor het nageslacht vereeuwigd heeft en overgaat tot het interviewen van de mevrouw met de scootmobiel, komen we tevoorschijn uit onze hinderlaag. Fritz voegt zich bij ons, en daar is ook Neel weer.

We wandelen over de begraafplaats. Fritz wijst op graven, vertelt verhalen. Bij een omgevallen bloempot merkt Neel op: ‘De doden waren weer onrustig vannacht.’
Dat waren ze. Dat zullen ze vannacht opnieuw zijn.



+

Eenzame uitvaart nummer 74

Mario Agus, geboren 7 augustus 1927 in San Nicolo, Italië, op 12 april 2007 in zijn woning bevonden

Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 20 april 2007, 09.00 uur.
Dichter van dienst: Catharina Blaauwendraad

Mario Agus was van plan om naar zijn vaderland terug te keren, hij heeft zich vorig jaar september al uit het Bevolkingsregister laten schrijven. Toch heeft hij zijn woning in de Mauvestraat nog aangehouden; op 12 april 2007 werd hij daar bevonden. Buren waarschuwden de politie, de politie forceerde de deur en heeft (in de woorden van Ali Mahmut van de Dienst) het dodelijke lichaam gevonden. Natuurlijke doodsoorzaak.

Op 17 mei 1962 heeft hij zich in Amsterdam gevestigd. Geen kinderen, geen huwelijk.

Er is een neef uit Italië gekomen, die heeft 'het dodelijke lichaam' gezien. Hij heeft dus niet erg lang dood gelegen; er was sprake van een toonbaar stoffelijk overschot. De neef is terug naar Italië gegaan en heeft toestemming gegeven Mario hier te begraven. Daartegen maakte ook het Italiaanse consulaat geen bezwaar. Volgens deze contactpersoon was hij van plan om naar zijn geboorteland terug te keren. Dat is er dus niet meer van gekomen.

Dezelfde middag belt Ali Mahmut nog een keer. Ach. Het in het Noordhollands kanaal aangetroffen babytje. Die uitvaart zal een uur later plaatsvinden. In de loop van de week stapelen de ontwikkelingen zich daarron op. Donderdag wordt door UZ besloten de uitvaart van Mario een kwartier eerder te laten plaatsvinden. Opdat die rustig en waardig kan verlopen.

Vrijdagmorgen half negen: nog warm van het douchen, de zomermantel over het stuur geslagen, fiets ik door de ochtendkilte naar een zonovergoten begraafplaats. Ali Mahmut staat er al, in de koffiekamer tref ik de uitvaartleider Leo, een lange, zorgelijke man met een verdrietig gezicht en dichter van dienst Catharina Blaauwendraad aan, de laatste gehuld in een bijna ravissant te noemen zwarte cape, die als je hem omslaat een dieprode binnenzijde prijsgeeft, zeer fraai. Pumps, noem je zulke schoenen geloof ik, kousen, eenvoudige zwarte rok, mooi shirt erboven. Ik complimenteer haar met haar verschijning. Ze lacht. ‘Vorige keer schreef je in je verslag dat ik een gekreukeld linnen jasje droeg. Dat zal mij niet meer gebeuren, dacht ik.’

We hebben elkaar de afgelopen dagen mooie muziek gestuurd, die misschien geschikt zou zijn voor Mario te draaien. Ik gokte mis met Mark Lanegan, Catharina raak met een stuk van Antonio Caldara, "Sebben, crudele" van de cd "Arie Antiche", gezongen door Cecila Bartoli. Dan het Ave Maria, om de aula te verlaten op “Ose Shalom" van het Gianluigi Trovesi & Gianni Coscia Duo, van de cd Music Meeting Festival Highlights 2006 van Radio Nederland Wereldomroep. Over Cathatarina’s keuze zijn we het eens. Ik vond op het nippertje de ooit via Ger Fritz gekopieerde cd van Beniamino Gigli, waarvan ik het Ave Maria aanbeveel.

Leo zal ook de volgende uitvaart leiden. Nu we toch bezig zijn. We nemen in één keer de volledige muziekkeus voor deze ochtend door. De afgelopen dagen in platen- en cd-kast naar aanvaardbare muziek gezocht, omdat anders òf Degenkamp òf de uitvaartleider met Dikkertje Dap zou komen aanzetten, maar ik vond bij alles wat ik draaide wel iets bezwaarlijk: te zwaar, te licht. Vrouwkje Tuinman bracht uitkomst, snorde via internet precies de goede liedjes op, die ik in mijn digitale onnozelheid niet kon vinden en via mijn - postvak in -uiteindelijk op aparte cd’s brandde: een wiegeliedje van Brahms, lief klassiek, dan, zwaarder aangezet, uit de film Pinokkio ‘When you wish upon a star’ in een uitvoering van Louis Armstrong: dat wordt huilen, om af te sluiten met Paul Mac Cartney’s Blackbird (singing in the dead of night). En inderdaad, Leo dacht aan hoedje van papier. Ik leg hem mijn alternatieven voor. ‘Gewaagd,’ leek hem de muziekkeuze. En ook vroeg hij zich af, of Paul McCartney niet te hard zou zijn. ‘Het is een heel mooi zacht liedje. Het probleem met die kinderliedjes is nu juist dat die nooit voor hem gezongen zullen worden,’ overtuig ik hem. En Pinokkio, daar heeft de dichter van dienst om gevraagd. Neel bezit een dvd van de oude Italiaanse oerversie van de film, met Gina Lollobrigida, maar kan geen kopie maken, en een dvd afspelen kan op de begraafplaats dan weer niet. Ik zou het thema moeten herkennen van een eerdere gelegenheid. Het thema dat Vrouwkje tevoorschijn googelt kan het niet zijn. Zo kwam ze bij Armstrong uit, om de Disney-versie te omzeilen. We gaan het proberen. De jonge Degenkamp neemt de stapel cd’s in ontvangst en brengt ze naar achter.

Dan komt ook Ger Fritz aanbenen. En de oude Degenkamp, die vandaag elders afspraken heeft, komt, voor hij vertrekt, met een koninklijk lintje op de revers van een geruite colbertje gespeld, even een handje schudden. Ik kan me herinneren dat ik hem ooit, gehuld in vrijetijdskleding, bij de slager tegenkwam. ‘Ah, daar hebben we de dichter,’ riep hij luid, en toen pas herkende ik hem, aan zijn stemgeluid. De mens bestond voor mij uitsluitend gehuld in stemmig grijs. Ook het geruite colbertje brengt me in verwarring. Zo klopt hij niet.

VERSLAG CATHARINA BLAAUWENDRAAD

Zover kom ik. Van hier af mag Catharina mijn werk doen. Zij schrijft: “Omdat ik het richtinggevoel van een kistkalf heb, besloot ik vanmorgen vanaf Amsterdam CS een taxi te nemen. Zodat ik niet zou verdwalen en te laat zou komen. Slecht idee. Eerst krijg je bij de taxistandplaats een soort koehandel met wie je mee mag en dan moet die jongen bij collega’s gaan navragen waar St. Barbara is want zijn navigatiesysteem is stuk. En vervolgens rijdt hij je naar de verkeerde begraafplaats en moet de weg gaan vragen en jij suggereert dat hij nu de meter wel uit mag zetten en vreet je op dat je straks toch nog te laat komt. De meter loopt door. Je arriveert op het nippertje en twintig euro lichter. En kwaad, vooral op jezelf. Stomme
trut. Leer kaartlezen.

Buiten staat een rij grijze hoge hoeden in het gareel. Op een bankje zit een kleine, mediterraan ogende meneer. Zouden er dan toch nog Italiaanse neven zijn opgedoken?

Ik vraag naar Starik. Die nog niet gesignaleerd, dus ik loop door naar de koffiekamer. Mediterrane meneer meldt zich daar ook en stelt zich, goddank voordat ik hem ga condoleren, voor als Ali Mahmut van de Dienst. Even later komt Starik binnen en loopt weer naar buiten om te roken. Soms rookt hij shag, soms sigaretten, ik heb nog niet precies geanalyseerd waardoor de keuze bepaald wordt.

Dan meldt Ger Fritz zich en ontstaat er allerlei gezellig gebabbel. Als Starik voorzichtig opmerkt dat het kwart voor negen geweest is gaat de "wilt-u-mij-maar-volgen"-meneer ons voor. Ik hang tas en cape weg en verdeel op goed geluk wat uitdraaitjes van het gedicht onder de aanwezigen. Mevrouw Bartoli klinkt veel minder warm in de rouwkapel dan in de huiskamer. Inmiddels weet ik dat de Engelse vertaling van de tekst luidt: "Cruel love,
although you make me languish, I wish always to love you faithfully. I shall serve you so long that I shall wear down your pride. Vreemd genoeg vind ik het op een overdrachtelijke manier toch wel toepasselijk.

Ik wacht op de meneer die "Wij zijn hier om afscheid te nemen van Mario Agus" gaat zeggen maar in tegenstelling tot de vorige uitvaart is er geen aankondiging. Ik werp een blik op Starik. Oh, ik moet nu. Ik zeg de titel met een zijdelingse blik op de kist. Het is raar om "tot
ziens" te zeggen tegen iemand die je nooit gezien hebt. Moet altijd heel erg aan mijn vader denken als ik dit soort dingen doe.


Mario Agus


* 7 augustus 1927 San Nicolo, Italië
† 12 april 2007 Amsterdam


tot ziens

ik kom terug zodra ik meer
verzet onder de vaarboom heb
en kracht om af te stoten, los

ik kom terug; ik kon al eerder
ver gaan en achterlaten, tranen
als schapen op het droge brengen

ik kom terug met zoeter water,
cadeautjes voor de kinderjaren
die zich verdringen in een haag

ik kom terug met warme handen
en leeuwen die hun klauwen slaan
in stenen langs de oprijlaan

omdat ik nooit verankerd was in aarde
tot vandaag



Eenzame Uitvaart #74, begraafplaats St. Barbara te
Amsterdam, 20-04-2006 © Catharina Blaauwendraad


Er zit een hinderlijke tik in de radiatoren van de verwarming. Die hoorde ik niet tijdens het lezen, maar wel tijdens het intro van het Ave Maria. Het is een mooie versie, niet te ijl, niet te klassiek, niet te kwezelachtig.

Daarna valt er een stilte. Zou mijn ogen kunnen sluiten om te bidden maar dat doe ik nooit. Zie dat er leeuwenfiguren op de sokkels van de rouwkaarsen staan. Vraag me af waarom. Bij het houten beeld van de heilige Barbara moet ik altijd aan het Duitse volksrijmpje denken: "Margareta mit dem Wurm, Barbara mit dem Turm, Katharina mit dem Radl, das sind die drei
heiligen Madl." Barbara is de patrones van de stervenden en werd volgens het verhaal door haar bloedeigen vader gruwelijk onthoofd.

Dan wordt het laatste lied aangezet. Trovesi, zo lees ik nu op het cd-hoesje, is een van de fouding fathers van de Europese jazz en hij wordt algemeen tot de beste jazzklarinettisten ter wereld gerekend. Ik had nog nooit eerder van hem gehoord maar vond de muziek bedrieglijk eenvoudig en stiekem subtiel, zoals de ‘toegankelijke gedichten voor een breder publiek’
waar Starik het later met Neeltje Maria Min over had.

De dragers lijken moeite te hebben met het onverwachts versnellende ritme. Bij nader inzien toch niet het juiste ritme voor het wegdragen van een kist, maar ja, de ritmiek varieert nogal gedurende de opname. Bij Starik wekt dit de indruk dat ze willen dansen, ze tillen hun voeten ongebruikelijk hoog op. Ik wachtte tot ze over zouden gaan op een soort hinkstapsprong, maar eenmaal buiten hoorde ik dat het klokje van de kapel ook in eenzelfde tempo luiden, niet dat sonore bonzen van een grote kerkklok.

Het is mooi om op een dag als deze begraven te worden, dan is het niet zo onherbergzaam buiten. Van die paraplubegrafenissen is meer iets voor de film. Of het gedicht mee mag met de kist? Ja graag zelfs. Er wordt gesjord met de kist en de coniferen (het zogeheten grafgroen) blokkeren de lier. De kist zakt tergend traag de diepte in. Of we een schepje zand op de kist willen gooien. Mijn aandacht wordt afgeleid door een bierflesje aan het hoofd van een graf of twee, drie, verderop. Ach ja, zand. Liever bloemblaadjes. Dat bonkt niet zo hard op het deksel.

In de koffiekamer wordt gepraat. Ik teken het register, dat had ik vooraf al willen doen maar dat bleek niet gebruikelijk. Oei. O ja, Ger Fritz legt me omstandig uit om welke redenen je de aanvangstijd een begrafenis nooit mag vervroegen. Omdat er altijd nog nabestaanden op kunnen duiken die je dan zou moeten vertellen dat de laatste boot al weggevaren is. En omdat er, volgens Ger, veel mis kan gaan in een mensenleven. Laat de laatste reis dan in elk geval goed geregeld zijn, luidt zijn credo. Wat er allemaal fout kan gaan bij een begrafenis. Ik weet dat donders goed. Toen we mijn nichtje begroeven, sprak de dienstdoende uitvaartmedewerker de nabestaanden toe: “We zijn hier om afscheid te nemen van..." en vervolgens een wildvreemde naam. Waar gehakt wordt vallen spaanders. Maar dat hoeft niet in het verslag.”

Nu staat het er toch. Tot zover Blaauwendraad. Tot zover het verslag van eenzame uitvaart nummer 74, dat eigenlijk naadloos overgaat in verslag nummer 75. Morgen verder.

© voor gedicht en een groot deel van het verslag Catharina Blaauwendraad.
© voor de verbindende en inleidende tekst F. Starik