UITVAARTEN

Omschrijving van de eenzame uitvaarten in Nederland bijgewoond door de dichters in dienst van de stichting Eenzame uitvaart

vrijdag 24 mei 2013

EENZAME UITVAART NUMMER 164

Eenzame uitvaart nummer 164
I.M. N. N.
vrijdag 24 mei 2013, 9 uur, St. Barbara
dichter van dienst: F. Starik

Van Bokhoven belt, op mijn mobiel, vrijdag aan het eind van de middag, ik mis zijn oproep, ik ben onderweg. Zaterdagochtend belt hij weer, nu hoor ik de telefoon wel. 'Een man,' vertelt hij, gevonden in de Akbarstraat, in Bos en Lommer, de Kolenkitbuurt. Dat is die beroemde straat waar Mohammed B. ooit woonde. Onze man is door de politie op 12 mei in die woning aangetroffen, in verregaande staat van ontbinding, hij heeft naar schatting twee, drie weken dood gelegen. Er is een DNA-profiel opgesteld, de politie vermoedt dat hij uit Italië afkomstig is, er is contact geweest met het Italiaanse consulaat, dit heeft nog niets opgeleverd, 'en de politie wil nu toch begraven, één steek diep', besluit Van Bokhoven. De woning wordt officieel door iemand anders bewoond, hij zat er in onderhuur, de hoofdbewoner is niet gevonden. Naar hem was de politie op zoek. 'Een gerichte zoekactie' wordt dat genoemd, met een onverwacht resultaat. Verder weet Van Bokhoven niets: geen leeftijd. Hij is niet in de woning geweest, hij heeft alleen het verzoek tot begraven gekregen, een zuiver administratieve kwestie.

Het is Pinksteren. Pas maandag, tweede pinksterdag, kom ik ertoe een paar dichters te bellen, ik heb niet veel succes. Dan schiet me een gedicht te binnen dat Catharina Blaauwendraad me ooit stuurde, naar aanleiding van een dode, gevonden in de Bijlmer, ik zoek het op, dat gedicht begint zo:

Er liggen mensen dood in torenflats
en in portieken, in de anonieme
nieuwbouwprojecten, en in de intieme
volksbuurtjes achter bakkies vol geklets.

Even later heb ik een eerste regel, in hetzelfde metrum, geloof ik. Ik heb een uitgangspunt en ik begin te typen. Ik hoef geen dichter meer te bellen. Het wordt vrijdag.
Je zou zweren dat het een vrijdag ergens in november betrof: onder een donker wolkendek jaagt een gure wind, het is ijskoud. Als ik om half negen in een aarzelende regen door het Westerpark naar St. Barbara fiets weerspreekt het park de weersomstandigheden, alles teer groen, iemand moet zich deerlijk vergist hebben. Als ik het dijkje op rijd begint het klokje al te tingelen: onze dode is vroeg. Bij de aula tref ik de uitvaartleider en de dragers. En de jonge meneer Degenkamp. We schudden handen.
'We kunnen het alleen maar fout doen,' vindt de uitvaartleider. 'We weten immers niets.'
Hij informeert of de gordijnen open moeten, in de aula. Ik vertel hem dat men vermoedt dat onze onbekende dode uit Italië afkomstig is. 'Dan kunnen we er veilig van uitgaan dat meneer katholiek was,' oordeelt de uitvaartleider en vraagt dan aan Richard Degenkamp om de gordijnen te openen, aan de dragers de kist een halve slag te draaien, opdat meneer met zijn hoofd bij God komt te liggen. Wist ik niet, dat je gelovige doden andersom in de aula zet, is me nooit opgevallen. Degenkamp verdwijnt de aula in om de gordijnen open te schuiven en de twee kaarsen op het altaar die een klein Jezusbeeldje flankeren te ontsteken. Even later staat de kist voor het altaar katholiek te wezen. 'Geen cd?' informeert Degenkamp. 'Drie keer licht klassiek,' bevestig ik: ik had geen idee wat meneer voor muziek mee te geven. Van Bokhoven arriveert in de dienstauto, pakt, eenmaal uitgestapt, op zijn korte wandeling over de parkeerplaats een heftige regenbui mee. Bijna hagel. We grijnzen. We praten over het weer. We zijn het grondig eens. Zo wordt het negen uur, we gaan naar binnen, de dragers zitten al. Van Bokhoven schuift op links het voorste bankje in, ik op rechts. Muziek.
Ik buig voor de kist, kijk mijn kleine publiekje een voor een aan, vang mijn lezing aan.


AFSCHEID VAN EEN ONBEKENDE


Er is een man gestorven en ik weet niet
wie hij is. Wie hij was. Wat, waarom noch hoe.

Er is een man gestorven en ik weet niet eens waaraan.
Het doet er ook niet toe. Ik ken zijn leeftijd niet en niet zijn naam.

Er is een man gestorven en ik weet niets van zijn dagen
geen van de dagen aan dat schamele verscheiden vooraf gegaan.

Er is een man gestorven en hier is de datum van de dag niet
dat hij stierf, dat men hem vond. Het doet er niet echt toe.

Er is een man gestorven en ik weet niet eens wanneer precies,
niet hoe, ik weet alleen maar wáár. Ik ken alleen het einde.

Er is een man gestorven en dit is het adres van waar hij werd gevonden
in een huis dat niet het zijne was. Niet dat het iets zegt.

Hij is al weg. Hij laat niets achter dan een DNA-profiel. Toch.
Er is een mens gestorven met een leven, met een hart, een ziel

*

Bij die laatste regels kijk ik mijn publiekje opnieuw in de ogen. Ik buig opnieuw voor de kist, geef er een zacht klopje op, ga weer zitten. Muziek. Een intense droefenis overvalt me: arme kerel, denk ik, jij weet niet eens dat je hier bent. Je bent zo ontzettend verdwaald, je hebt geen idee waar je aanstonds begraven wordt. Muziek. De kist wordt gekeerd, rijdt met het hoofd vooruit de aula uit. We volgen. Het regent nauwelijks. Zwijgend wandelen we naar het graf. Daar aangekomen, de kist geplaatst hebbend, komt een van de dragers naar me toe en zegt: 'Zullen we erbij blijven staan?' Normaal gesproken vertrekken de dragers met de baar op dit moment van de dienst alvast naar de koffiekamer. Ik knik. De dragers nemen terzijde van het graf plaats, wij staan ervoor. Dan neemt de uitvaartleider het woord. Hij zegt dat we hier bijeen zijn om een onbekend mens weg te brengen naar wat misschien niet eens zijn laatste rustplaats zal zijn, dat we een moment stil zullen zijn om deze persoon te gedenken, hij prevelt er een kort gebedje achteraan. 'In naam van de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, Amen,' besluit hij. Kist zakt. Schepje zand. Een laatste buiging, we wandelen met zijn allen dezelfde weg in omgekeerde richting. Van Bokhoven en ik steken synchroon een sigaret op, inhaleren met gelijke hartstocht. Onder de koffie zeggen we voorspelbare dingen tegen elkaar. Een van de dragers begint eraan zijn complete levenswandel uit de doeken te doen, als om te voorkomen, dat hij straks op eenzelfde wijze zal eindigen. Langzaam fiets ik weer naar huis, zuchtend, vervuld van sombere gedachten, nee, minder dan gedachten, een zwaar gemoed, dat me de rest van de dag niet zal verlaten. Dag onbekende meneer. Dag.


(C) voor gedicht en verslag: F. Starik.






+

zaterdag 18 mei 2013

Eenzame uitvaart nummer 40, Den Haag

Den Haag, eenzame uitvaart nummer 40


De heer Hendrik Geertsema
Dinsdag 14 mei 2013, 11.45 uur, Nieuw Eykenduynen, Den Haag
Dichter van dienst: Ruth van Rossum

Het is woensdagmiddag 8 mei. Ik hoor Gerard van Poelgeest op mijn voicemail. Tussen vergaderingen door vinden we elkaar. Een eenzaam overleden man van 79 jaar oud, Hendrik Geertsema, zal dinsdag 11.45 uur worden gecremeerd op Nieuw Eykenduynen. De heer Geertsema is gevonden in zijn woning. De huisbaas vroeg de politie om te gaan kijken: hij had al twee maanden geen huur ontvangen, terwijl de heer Geertsema een stipte betaler was.
De heer Geertsema werd 9 september 1934 geboren in Leiden, zijn moeder was toen 24 jaar oud. Op enig moment verhuisden moeder en zoon naar een straat op de grens van de Schilderswijk en Transvaal in Den Haag. Er was geen juridische vader, misschien wel -gedurende enige tijd - een stiefvader. Mevrouw Geertsema overleed in 1994. Haar overlijdenskaart is in het huis gevonden, en ook een kerstkaart van de buurvrouw. Ik moet maar bellen met de notaris, zegt Gerard, die is in het huis geweest, misschien kan hij wat meer informatie geven.
Donderdag 9 mei. Het notariskantoor verwelkomt me met het antwoordapparaat: vanwege Hemelvaart donderdag en vrijdag gesloten. Dus fiets ik ’s middags in zonnig waaiend weer naar de straat waar Geertsema woonde. Een wat armoedige kale straat, geen bomen, een paar kinderen spelen voetbal tussen de auto’s. Ik bel aan bij de buurvrouw en mag even binnen komen. Vier poedels springen in het halletje tegen me op. Rustig Tiamo – ze doen niets hoor – in je mand Magic. In een kooi bij het raam zit een witte kaketoe. Een bank met zebraprint en gouden randen: een met zorg ingericht huis.
De buurvrouw vertelt dat de heer Geertsema met niemand contact had. Hij zei dag als ze elkaar tegenkwamen, maar meer zat er niet in. Zolang zij zich kan herinneren woonden moeder en zoon in dit huis. Ze kwamen niet veel buiten. Zijzelf woonde met haar ouders aan de overkant. De heer Geertsema was vroeger metselaar. Hij ging eens in de week naar het badhuis om te douchen. Had zijn huis dan geen douche, vraag ik. Jawel, zegt ze, maar hij zei: hier douchen daar doe ik niet aan. Soms - maar dat is lang geleden - ging hij een paar dagen naar een caravan. Rond oud en nieuw deden ze een kaart bij elkaar in de bus. Hij kon kennelijk goed voor zichzelf zorgen, constateer ik. Ja, zegt ze, hij deed boodschappen en kookte en ik hoorde hem soms door het huis gaan met zo’n ouderwetse rolveger. Ze heeft helemaal niet gemerkt dat er iets mis was, omdat ze ’s avonds gewoon het licht zag branden. Weet u van wat voor muziek hij hield, vraag ik. Ze vertelt dat hij op zondagochtend wel eens een radioprogramma met klassieke muziek aan had staan. Wilt u dat ik u informeer over de uitvaart, vraag ik. Waarop ze begint te huilen. Haar moeder is een paar maanden geleden overleden, daar is ze diep verdrietig over, en nu dit met Henk, ze vindt het verschrikkelijk dat hij daar zo’n tijd heeft gelegen, hoe kan zoiets gebeuren, nee, liever niet.
De persoon die overleed is in de dagen tussen het bericht en de uitvaart zelf steeds aanwezig. Hij of zij loopt als het ware een paar dagen met je op. Zo is het ook met de heer Geertsema. Ik denk na over zijn leven, hoe dat geweest kan zijn. Leef je zo op jezelf omdat je moeilijk contact kunt maken, omdat je teleurgesteld bent in mensen, omdat je het prettig vindt? Vrijdag fiets ik langs het badhuis waar hij misschien heen ging: badhuis De Einder in de Spionkopstraat, nu een school. Ook het verdriet van de buurvrouw blijft bij me. De uitgewoonde straat, die vroeger waarschijnlijk vertrouwd was, met mensen die elkaar kenden, en waar nu de cohesie helemaal weg is. Zijzelf kent er nog één oude buurvrouw, waar ze zo’n beetje een oogje op houdt. En als die er niet meer is?
Zondag kies ik de muziek uit. De plechtigheid zal beginnen met Berceuse van Fauré. Vervolgens muziek van John Williams - het thema van Schindler’s List. Na het gedicht zullen we luisteren naar Ederlezi van Goran Bregovic, in een mooie instrumentale versie. Het gedicht zelf is eigenlijk een aanklacht geworden: het mag toch niet gebeuren dat een mens twee maanden dood kan zijn, voor iemand daar achter komt? Wat voor wereld wordt dat, is dat? De rustige violen weeklagen daarover.
Dinsdag 14 mei ben ik zeer vroeg. Ik mag in de familiekamer gaan zitten en realiseer me daardoor dat ik bij deze uitvaarten inderdaad die rol vervul. Ik vertel u even, zegt de uitvaartleider, dat u zo dadelijk als we de ruimte in gaan een nogal scherpe geur kunt ruiken. Dat is de geur van de kit waarmee het deksel op de kist is gelijmd. Dat u dadelijk niet denkt wat ruik ik nu. Henk van Zuiden is in een ver land, en er verschijnen geen andere mensen. Ik heb zelf niet eerder zo’n eenzame uitvaart meegemaakt. De uitvaartleider zegt: vindt u het prettig als ik bij u kom zitten? Ja. Op de kist een fraai wit bloemstuk, ernaast ligt mijn blauw-roze boeket van ridderspoor, pioenrozen en blauwe regen. De muziek klinkt mooi in deze ruimte. De kist ziet er sereen uit, met die witte bloemen. Ik vertel de paar dingen die ik over de heer Geertsema weet, en draag daarna het gedicht voor.



Moeder buurman straat leven

Bij de uitvaart van de heer Hendrik Geertsema,
9 september 1934 – 6 mei 2013

Een vrouw tussen vergulde meubels
in een straat zonder veel herkenning
ziet het lot van haar buurman die al
twee maanden dood bleek toen men
hem kwam vinden precies hier waar
de bank staat aan de andere kant dus
het was echt een kluizenaar hij sprak
nooit een woord – die vrouw staat te
huilen een buurman haar moeder en
hun oude straat: lappen voor ramen.



Na Ederlezi blijven we even zitten. Dan lopen we rond de kist, vreemd als je dat maar met z’n tweeën doet, en staan een paar momenten stil bij de heer Geertsema. Ik krijg een kopje thee in de familiekamer. De hoffelijke uitvaartleider houdt me gezelschap, hij vertelt waarom hij het een mooi vak vindt en praat over wat hij en de collega’s meemaken. Opvallend veel uitvaarten via de sociale dienst, de laatste tijd. We nemen afscheid en ik ga naar het werk. Er is me geen scherpe geur opgevallen.





 gedicht en verslag Ruth van Rossum, 2013








maandag 6 mei 2013

EENZAME UITVAART NUMMER 163

Eenzame uitvaart nummer 163
I.M. Wolf Grishaver, 22-11-1933 + 23-4 2013
Begraafplaats St. Barbara, donderdag 2 mei, 11.30 uur
Dichter van dienst: Eva Gerlach

Een bijzondere uitvaart. Als het allemaal is afgelopen, ik thuisgekomen ben en me aan het verslag wil zetten, vind ik geen begin. Een paar uur later mail ik aan Eva Gerlach: 'Weet je wat? Misschien ga ik hier eens helemaal niets over schrijven. Ik kan de toon niet vinden, ik weet niet wat ik wel en wat ik niet vertellen wil. Ik plaats je gedicht en dat is dat.' Zij mailt terug dat ze vermoedt dat de zoon van Wolf, Chiel, die de uitvaart bezocht het verhaal toch graag verteld wil hebben. En dat zij bereid is te proberen het verhaal te vertellen. Ik heb zijn mobiele nummer gekregen, dat geef ik aan Eva door. Zij zal de komende dagen intensief contact met de zoon die de uitvaart van zijn vader toch bezocht onderhouden. En ja, hij wil graag dat het verslag gemaakt wordt, en geplaatst. Daaruit volgt onderstaand verslag, van de hand van Eva Gerlach dus, met toevoegingen van en goedgekeurd door Chiel Grishaver:

Starik mailt: “In eerste instantie vond Van Bokhoven twee kinderen in de administratie van W., via het Bevolkingsregister kwamen er nog zes bij. Van de acht waren er inmiddels drie overleden. Alle vijf overlevende kinderen werden aangeschreven, sommigen reageerden. Die verhalen waren niet best. Geweld, ontzetting uit de ouderlijke macht, kindertehuizen, nee, men wilde er niet meer aan herinnerd worden.
W. is drie keer getrouwd geweest en ook weer drie keer gescheiden. Hij woonde op het laatst in een seniorenwoning in Noord (Van Bokhoven omschrijft de woning als chaotisch) en overleed in het Boven IJ ziekenhuis, op de afdeling cardiologie.”

Als ik, met het oog op het gedicht, probeer me voor te stellen hoe het allemaal geweest moet zijn voor Wolf, merk ik dat het niet lukt. Het verhaal van W. heeft, tot de voorletter aan toe, zoveel gemeen met dat van mijn eigen vreemde vader dat ik me, telkens als ik het probeer, onmiddellijk verplaats in zijn acht kinderen. Maar voor hen hoef ik niets te schrijven.

Tenslotte schrijven 32 regels zich woensdagnacht min of meer vanzelf. Donderdagochtend vertrek ik ermee naar begraafplaats Sint Barbara, waar ik bij wijze van uitzondering 20 minuten te vroeg aankom. Het is fris, er staat een stevige wind. Starik is er nog niet; een meneer in zwarte trui en spijkerbroek, motorhelm in de hand, leunt tegen de deur van de koffiekamer; wat waardigheidsbekleders in het zwart houden zich gereed om de rouwauto, die juist komt aanrijden, te ontvangen. Als de auto stopt, wordt er diep gebogen: het ritueel van de laatste reis gaat over respect.
Terwijl de kist naar buiten glijdt, komt de meneer in zwarte trui en spijkerbroek naar mij toe. ‘Bent u hier voor hem?’ vraagt hij.’ ‘Ja,’ zeg ik, ‘U ook?’ ‘Ja,’ zegt hij, ‘Wie bent u?’ Op dit moment weet ik dat hij een van de kinderen is en met grote kracht hoopt dat ik een zuster, halfzuster van hem ben. Ik zie zijn teleurstelling als ik mijn naam noem en zeg wat ik hier kom doen. ‘En u?’ vraag ik. Hij zegt het, spierwit. ‘Ik ben een zoon.’

We stellen ons aan elkaar voor en wisselen wat verleden uit. Chiel Grishaver was twee jaar toen hij in het kindertehuis kwam, aan het gezinsleven heeft hij geen herinneringen. Op zijn zestiende is hij op bezoek geweest bij zijn biologische vader Wolf. Chiel: ‘Je wilt toch weten wie het is, je denkt dat hij jou misschien ook... je weet nooit.’ De vader deed open en zei hem zich nooit meer te laten zien. Chiel is nu 54 jaar jong en heeft zijn vader dus nooit meer gezien. ‘En toen kwam die onpersoonlijke brief van de gemeente Amsterdam, dat hij - mijn vader dus - dood was, en ik dacht: ik ga. Maar ik laat niet vooraf weten dat ik kom. Als het niet lukt, ga ik niet.’

Hij staat rechtop, motorhelm tussen zijn handen, met alle stilte van Sint Barbara om zich heen. Het is gelukt.

Starik, ook al geen familie, is inmiddels gearriveerd en rookt een sigaret met Chiel, die vervolgens met zijn telefoontoestel in de kapel foto’s gaat maken van de kist. ‘Dat heb ik dan toch nog, van hem.’ Hij wil ook graag iets zeggen straks, meldt hij als hij terugkomt. Hij weet nog niet wat, ‘maar dat komt wel,’ zegt de uitvaartleidster. Hij knikt. Zij ook. We gaan naar binnen.

Na het eerste muziekstuk, een Partita van Bach, komt Chiel naar voren. Hij kijkt naar de kist en zwijgt een tijdje. Dan zegt hij met vaste stem: ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen,’ zwijgt opnieuw, brengt moeilijk uit: ‘Behalve dat ik veel van je gehouden heb,’ draait zich om naar de kist, aait geruime tijd over het hout. Tenslotte geeft hij het een soort van schouderklopje en loopt terug naar zijn plaats. Het is met gemak de meest indrukwekkende toespraak die ik ooit heb gehoord.

Ik lees mijn 32 regels. Ergens moet een deur opengewaaid zijn, het papier trilt vervaarlijk. We luisteren naar het tweede muziekstuk, Keith Jarrett, een gedeelte van Testament, live gespeeld in Parijs, geheel geïmproviseerd, af en toe stijgt er een kort intrinsiek kermen uit op. Daarna (de uitvaartleidster: ‘We begeleiden straks meneer Wolf Grishaver naar zijn laatste rustplaats, ik vraag u allen nu te gaan staan uit respect voor zijn leven,’) klinkt het laatste stuk, opnieuw een Partita van Bach. De dragers zijn met ruisende stap naar voren gekomen, ze staan al aan weerskanten, hebben al gebogen, het ‘Heren, mag ik u verzoeken?’ heeft al geklonken, als Chiel zegt: ‘Mag ik iets vragen? Ik wil hem ook dragen. Kan dat?”

Het mag, tussen de anderen loopt hij naast zijn vader. Carry that load. Jaspanden waaien op, links en rechts schieten bomen in blad en bloei. ‘Dit neemt hij me niet meer af,’ zal hij in de koffiekamer zeggen. ‘Ik heb het gedaan zoals ik het wilde. Ik ben gekomen en hij heeft me niet weggestuurd. Dit regisseert hij niet meer.’

De moed om het te doen, zonder verdoving: wond dichtbranden, met een schoon litteken verder leven.
Starik maakt een foto met Chiel’s telefoontoestel als ze de kist naar het graf tillen. We staan met zijn allen te zwijgen bij de groene holte, we gooien een handje zand, we gaan naar de koffie. Op de terugweg krijgt Starik zijn aansteker niet aan. Zijn handen trillen, maar dat is het niet. Het waait.



voor een onvoorstelbare meneer


Ik heb een lege plek gemaakt, die dood heet.
Ik kijk van alle kanten, geen idee.
Je bent er niet. Daar niet en niet in mij.

Als iemand uit het midden nu ging fluiten
zou ik iets weten, hoe je klonk bijvoorbeeld,
dus ik verzin een fluittoon en het gras

komt overeind om die te horen, ik zou
zo’n toon zomaar in mijn hand kunnen houden,
die was dan even leeg als nu, maar ik

zou om die holte vingers dichtdoen, zeggen
dat ik je had, van iedereen gescheiden,
ik zou je aan de mensen laten zien

en iedereen zou dan die plek herkennen
als plek waar iemand is die er niet is
en weten dat de dood dus niet bestaat

en leegte niet. Want wat niet kan gedacht
kan niet bestaan. En als je dus opnieuw –

Maar het is denkelijk beter dat er leegte,
een lege plek, bestaat en dat de dood
een plek is, zo voorstelbaar als een mens

die je niet kent maar zijn kan, gedroomd huis.
Ik denk dat ik er uit en in zou lopen
zoals die toon in en uit mij, misschien

dat dood bestaat als je maar rond en rond
een soort van lege plek loopt, dat een plek
alles is wat een mens zich voor kan stellen:

dat er iets woont, desnoods alleen maar licht
of donker, desnoods leegte, ook al heeft
geen mens daar kennis van. Dode, ik was

daar waar je woonde, ik keek door je raam,
ik dacht dat ik je zien zou maar ik zag
niets, lege plek om te bestaan.



(C) voor gedicht en verslag: Eva Gerlach.







+

zaterdag 20 april 2013

EENZAME UITVAART NUMMER 162

EENZAME UITVAART NUMMER 162
I.M. Hans Huijboom
Begraafplaats De Nieuwe Ooster, donderdag 18 april 2013, 14 uur
dichter van dienst: Elma van Haren.

Ali Mahmood meldt het overlijden van de heer Hans Huijboom, geboren op 13 maart 1946 in Amsterdam, overleden in het Flevohuis op 31 maart 2013, op 67 jarige leeftijd, om tien voor zes 's ochtends.

Meneer Huijboom huurde een woning aan de Populierenweg. Kennelijk was hij tijdelijk in het Flevohuis opgenomen. Mahmood en Van Bokhoven hebben een vergeefse poging gedaan de woning te bezoeken, er waren geen sleutels beschikbaar, ze zijn niet binnen geweest. Meneer Huijboom heeft of had een Thaise of Filippijnse vriendin, die de telefoon niet opneemt en geen antwoord geeft op vele ingesproken boodschappen op haar voice-mail. Ook spraken de heren een buurman, via die buurman wordt een set reservesleutels verwacht, maar dat zal pas maandag of dinsdag gebeuren. De buurman heeft aangeven niet naar de uitvaart te komen, want hij heeft zelf een zieke vrouw thuis, vertelde hij. Pas dan kunnen ze de woning in en de administratie uitzoeken.

Meneer Huijboom heeft een zus, met wie hij al heel lang geen contact meer had en die heeft aangegeven hier niks mee te willen. Beide ouders overleden, hij was ongehuwd, en is kinderloos gebleven. Ali Mahmood vertelt tot slot zelf niet naar de uitvaart te komen, maar hij denkt dat Van Bokhoven of Bert Kiewik wel zullen gaan.

'Meer weet ik niet,' schrijf ik Elma. De melding komt de middag voor de uitvaart van de romp binnen. 'Mijn dichter van dienst is nogal visueel ingesteld,' vertel ik Kiewik bij die gelegenheid, en hij biedt aan dat zij mee kan om de woning te bezoeken, dan krijgt ze vanzelf een beeld. Thuisgekomen 'zet ik ze met elkaar in contact', zoals dat wat quasi deftig wordt aangeduid. Daarna wordt het stil. Daags tevoren informeer ik nog eens of de woning daadwerkelijk werd bezocht, en inderdaad, het is gegaan zoals te verwachten en te voorzien was.

Donderdag. Zonnig, fris, een harde wind waait alle kanten op, ik besluit toch te gaan fietsen, maar trek met het oog op mogelijke tegenwind een half uur extra uit voor mijn tocht, en arriveer een kwartier voor eigenlijk mijn bedoeling was op De Nieuwe Ooster.
Ik voel de spieren in mijn bovenbenen zich langzaam ontspannen, er werd waarlijk een prestatie geleverd. Het is druk op De Nieuwe Ooster, als ik aankom zijn er juist twee uitvaarten voltrokken, een derde lijkwagen voert een nieuwe dode aan, nog niet onze meneer, die arriveert om kwart voor twee. Even later zie ik Elma naar het bankje waar ik mij in de zon heb geïnstalleerd komen lopen, ze had zich per abuis bijna bij een andere uitvaart aangesloten. 'Ik vond het al zo druk,' vertelt ze, ze had de mensen wel zien kijken, wat doet die mevrouw hier, die kennen we niet. We giechelen om het idee dat je werkelijk bij de verkeerde uitvaart naar binnen zou gaan en er dan ook op zou staan om je gedicht voor te lezen.

Ook Bert Kiewik arriveert. Hij vertelt over het bezoeken van de woning, ze zijn met zijn drieën gegaan, Mahmood, Kiewik en Van Haren. Hij grijnst bij de herinnering aan de tas, die Mahmood voortvarend had uitgepakt: pasjes, een ov-kaart, pas bij vertrek uit de woning merkte Elma, gravend in haar tas, de vergissing op. 'Daar kwam ze goed mee weg,' vertelt Kiewik, 'want wij vernietigen dat soort spullen, opdat er geen misbruik van kan worden gemaakt.' De uitvaartleidster is ook gearriveerd, in een klein terreinwagentje. Ze woont in Uitgeest, dat ze zelf 'Uit de Geest' noemt, als verwijzing naar haar werkzaamheden. We zullen drie keer licht klassiek draaien, ik wist geen muziek voor meneer Huijboom, op zijn woning werd Joe Cocker aangetroffen en wat Nederlandstalig spul. Het meeste was al weggehaald, hoogstwaarschijnlijk door de geheimzinnige vriendin, die haar telefoon nooit beantwoord heeft. Ze komt ook nu niet opdagen.

We gaan de kleinste aula binnen, vier mensen, de mevrouw die ons naar het graf zal begeleiden verdwijnt weer, de uitvaartleidster blijft achter in de zaal staan, komt na het eerste muziekstuk naar voren en kondigt aan dat Elma zal spreken. Zij gaat achter het spreekgestoelte staan en merkt dan dat ze haar leesbril niet op heeft, rommelt in haar tas om de bril te vinden. 'O jee,' denk ik: 'die ligt natuurlijk bij Mahmood op kantoor.' Ze vindt haar bril. Haar lezing kan een aanvang nemen.




I.M. Hans Huijboom
Amsterdam 13-3-1947/ 31-3-2013
Weggewaaid


Wie langs de spoorlijn woont, moet goed zijn ongedurigheid doseren.
Zeker een bewoner van de Populierenweg. Dat soort hoge bomen vangt toch al zoveel wind.
Dan heb je al dat waaien in je uitzicht en daarbij,
die elk halfuur voortjagende gele flits, dat donderend verstervende geluid.
Welke man alleen kan dat dag in dag uit verdragen?
Ik had het koud, ik was vaak moe, zat maar te suffen, lag te slapen…
Nou ja, genoeg! U ziet het niet, maar ik glimlach.
Het doet er niet meer toe.

Ik was een gladgeschoren nozem met een kuif waarop je surfen kon,
maar toen ik trouwde, zat ik keurig in het pak met een kop vol krullend haar,
een lenig lijf en een huiselijke glimlach,
die niet verhaalde van de vragen, die ik al reizend later de wereld stellen zou
en zeker geen vertaling was van wat leeftijd met een lichaam doet,
de jaren met een huwelijk, met de eenzaamheid, dat zoete knagen.
Goed, oké; íets moest ik wel ondernemen,
het liefst vakantie, maar ja hè, geld!

Lang haar, een streepjes trui, de jaren zestig.
Joe Cocker, een matrozenbar, proosten met een zeemeermin, varen op
de middellandse zee; blauwen, groenen, vrouwen, vissen…
Steeds een stap te ver of te dichtbij, steeds miste ik het geluk op een goudhaartje na
zodat ik thuis weer naar hartenlust beginnen kon met het zitten miezemuizen.
Hoge bloeddruk, maagproblemen, wederom door griep geveld
zat ik alsmaar door het raam te staren
naar de spoorlijn en het buigen van de bomen.

Is het dan niet begrijpelijk, dat je van iets anders begint te dromen?
Kijk, hier is een foto, waarop ik onder de Thaise zon vrolijk,
maar wat roder en wat kaler sta te stralen.
Ik draag mijn gebloemde hemd, ik koppiekrauw met blauwe papagaaien, een aapje
op mijn schouder, ik laat onbevreesd een reuzenboa om mijn nek heen draaien.
Geloof me, het was het paradijs, waarin een vrouw zo lichtvoetig op me af kwam deinen,
dat niet alleen de zon me warmde, maar mijn eigen hart
de hitte naar mijn handen stuwde, het bloed blozend mijn gezicht induwde,
eindelijk het einde van mijn zoektocht, vermomd als wereldreis.

Veronderstel die koude eens, als ze me gewoon was gepasseerd.
Dan was ik zonder haar naar huis gekomen
en had me laten kwellen door het uitzicht,
dan had ik gebogen met de bomen.

Ik glimlach nu tegen ieder die me hier staat uit te zwaaien,
want al ben ik misschien te jong gestorven,
ik heb me in elk geval recht en licht van hart,
door die ene speciale verticale populierenwind
een warme hoogte in laten waaien.

Elma van Haren 18-4-2013
.


Meer licht klassiek. Bij het derde muziekstuk gaan we staan, 'uit respect voor deze mens,' zoals de uitvaartleidster dat omschreef, we wandelen achter de kist aan naar de laatste rustplaats van meneer Huijboom, een algemeen graf. Bij het verlaten van de aula knipoogt de mevrouw die ons zal voorgaan en de weg zal wijzen naar het graf, ze glimlacht er ondeugend bij, veegt een lok haar achter haar oren. Van een afstandje slaan we de toebereidselen gade. Een keldergraf, zal de uitvaartleidster later uitleggen. Er zit geen zand in. De kisten worden op een stellage boven elkaar geplaatst. We kunnen geen schepje zand werpen, dat missen we.

Het veld waarin meneer Huijboom wordt bijgeplaatst is een jaar of drie geleden opgeleverd, identieke tegels die met enig hoogteverschil zijn aangebracht bedekken de graven. Als we terugwandelen naar de aula zien we nieuwe aanbouw aan de grote aula, een wand van geperforeerd staal, raamloos, een bunker. 'Maar het is ontworpen door een architect, dus je kunt er niks van zeggen,' meent de mevrouw die ons de weg gewezen heeft. Ik vraag waar de engel gebleven is, die ons vanaf de oude aula begroette. 'Die ligt op het dak.' Ze wijst naar een paar beugels die op de wand zijn aangebracht. 'Hij komt terug.' Ik vraag of de engel op zijn rug op het dak ligt, of op zijn buik. Daar moet ze even over nadenken, net als over de vraag waarom die engel niet gewoon in het midden van die dode wand wordt teruggeplaatst, maar een heel stuk naar rechts wordt opgeschoven, uit het lood.

Moderne fratsen. We drinken koffie in een recent opgeleverde koffiekamer, waar het woord ONZEGBAAR repetitief wandvullend is aangebracht, 'iemand heeft strafwerk gehad', merk ik guitig op, aangemoedigd door onze kritische noten bij de alsmaar voortschrijdende vooruitgang, een kunstwerk van Lam de Wolf, repen stof over de muur gespannen met kleine spijkertjes. We kletsen wat over het gedicht. Elma merkt op dat het eigenlijk gemakkelijker schrijft als je niet zo veel van iemand weet, hoe meer je weet, des te sneller je verdwaalt in wat je allemaal wilt vertellen. Ze denkt dat hij gevaren heeft, een hoop spullen in zijn woning refereren aan de scheepvaart. Eigenlijk heb je aan een enkel beeld genoeg, een haak om je gedicht aan op te hangen, zo is mijn ervaring ook. Kiewik vertelt van zijn toegenomen sensitiviteit bij het fotograferen van de woningen die hij bezoekt. Zo zag hij laatst in een woning een dubbele boterham, in vieren gesneden, uit het laatste kwart van de boterham was een hap genomen, en daarna netjes passend teruggelegd tussen de overige kwarten. En gisteren nog: een broek op een stoel, twee lege benen, de pijpen aan de onderzijde rustend in een teiltje water. Daar maakt hij dan een foto van. 'Kijk,' zeg ik, 'daar kun je als dichter wat mee.'


(C) voor gedicht: Elma van Haren
(C) voor verslag: F. Starik






+

vrijdag 12 april 2013

EENZAME UITVAART NUMMER 161

Eenzame uitvaart nummer 161
N.N., gevonden in het IJ
begraafplaats St. Barbara, donderdag 11 april, 15.30 uur
dichter van dienst: Jannah Loontjens

Het was me ontgaan, maar eind januari maakten diverse media melding van de vondst van een pakket met menselijke resten. Als meneer Van Bokhoven belt om de uitvaart te melden zegt hij erbij dat er weinig op te schrijven valt. Hij vertelt in extenso wat er te vertellen valt. 'Ik google het verder wel,' ontsla ik hem van verdere verplichtingen.

30 januari 2013: 'Er is woensdag een lichaam gevonden in het IJ bij de NDSM-werf.
Een voorbijganger meldde rond kwart over tien dat er een verdacht pakket zou liggen in het water bij de Ms. van Riemsdijkweg. De politie kwam om een inschatting te maken van de situatie en 's middags gingen er duikers van het arrestatieteam het water in om het pakket te bergen. In het pakket zat, volgens de politie, 'vermoedelijk een deel of delen van een stoffelijk overschot'. Meer kan de politie verder niet over de vondst kwijt. Sectie op de vondst moet uitwijzen of er sprake is van een misdrijf. Op foto's die AT5 van een ooggetuige opgestuurd kreeg, zien we behalve veel politie een brancard en een lijkwagen.'

Daaronder vind ik: 'Op 31 januari werd er een plastic zak met witte gymschoenen met blauwe veters gevonden in de buurt van de vindplaats van het pakket.' Met daarbij een foto van de schoenen.

'AMSTERDAM - In het pakket dat woensdagochtend werd aangetroffen in het IJ blijkt het lichaamsdeel van een man te zitten. Het lichaamsdeel zat verpakt in een blauwe plastic zak en was ongeveer 1.20 bij 0.5 meter. De politie doet nog geen mededelingen over wat voor lichaamsdeel het is. Sectie wordt vrijdagmiddag uitgevoerd.

De politie is op zoek naar getuigen. Met name naar mensen die het pakket eerder al in het IJ hebben zien drijven. Ook zou iemand gezien kunnen hebben dat het pakket in het water werd gegooid.'

'Ruim een week na de vondst van een mannelijke romp in het IJ in Amsterdam heeft de politie zes tips binnengekregen over de moordzaak. De identiteit van het slachtoffer is nog onbekend, meldde een politiewoordvoerster donderdag. De politie heeft deze week in verschillende opsporingsprogramma's op televisie aandacht gevraagd voor de zaak. Achter het Centraal Station staan tot volgende week woensdag matrixborden waarmee de politie passagiers van de veerdiensten over het IJ vraagt om tips door te geven. In Opsporing Verzocht en vergelijkbare programma's op AT5 en TV Noord-Holland toonde de politie het blauwe plastic pakket waarin het lichaam zonder armen, benen en hoofd was verpakt. De politie hoopt dat mensen de verpakking herkennen en vorige week in het water hebben zien drijven. De romp is vorige week woensdag 30 januari gevonden door een voorbijganger ter hoogte van de NDSM-werf aan de oever van Amsterdam-Noord. Sindsdien zijn geen andere lichaamsdelen gevonden.


Op 25 februari meldt de Volkskrant: 'Vijf marineduikers zoeken maandag in het IJ in Amsterdam naar lichaamsdelen die horen bij de mannelijke romp die op 30 januari in het water is gevonden ter hoogte van de NDSM-werf. De marine zet hoogwaardige sonarapparatuur in bij de grote zoekactie. 'Met een op afstand bestuurbare onderwaterrobot brengt het marinepersoneel de bodem in kaart zodat duikers gericht kunnen gaan zoeken naar verdachte objecten', zegt een woordvoerster van het ministerie van Defensie.
Het duikpeloton opereert vanaf een vaartuig dat speciaal daarvoor is uitgerust. 'De duikers gaan zo snel mogelijk het water in zodra het zoekgebied in kaart is gebracht.' De zegsvrouw kan niet zeggen hoe lang de zoekactie in beslag neemt.

Na een tip van een voorbijganger vond de politie eind januari een blauw plastic pakket in het IJ waarin een lichaam zonder armen, benen en hoofd was verpakt. De politie vroeg daarna in verschillende opsporingsprogramma's op televisie aandacht voor de moordzaak. De identiteit van het slachtoffer is tot op heden niet bekend bij de politie.
De marine zoekt op twee locaties in de omgeving van de NDSM-werf. Op basis van onderzoek naar de stroming in het IJ vermoedt de politie dat het pakket niet ver is afgedreven voordat het werd gevonden. Volgens een politiewoordvoerster is de tweede zoeklocatie gebaseerd op getuigenverklaringen. 'We hebben reden dat ook daar iets kan liggen. De twee zoeklocaties liggen niet ver uit elkaar', zegt ze.

De politie in Amsterdam tast in het duister over mogelijke scenario's achter het misdrijf. 'Het lijkt wellicht op een afrekening in het criminele milieu, maar wij houden alle opties en motieven open. We houden rekening met de mogelijkheid dat het slachtoffer nog niet als vermist staat opgegeven. We roepen daarom iedereen op goed na te denken of ze iemand in hun omgeving kennen die recentelijk plotseling uit beeld is verdwenen.'

Op dinsdag 26 februari meldt een persbericht: 'Geen lichaamsdelen gevonden bij zoekactie in IJ. Bij een grote zoekactie in het IJ in Amsterdam hebben de politie en marine maandag geen lichaamsdelen aangetroffen. Wel vonden marineduikers op de bodem van het IJ een auto en een bestelbusje. Onderzoek moet uitwijzen of het geborgen autowrak iets met de op 30 januari gevonden mannelijke romp te maken heeft.
De politie heeft het bestelbusje op de bodem van het IJ laten liggen. De zoekactie bij de NDSM-werf is volgens een politiewoordvoerster afgerond. Het is volgens haar nog niet bekend of er binnenkort nog eentje volgt. Samen met de politie zochten vijf marineduikers in het water bij de NDSM-werf tevergeefs naar armen, benen en een hoofd die bij de romp horen. De marine zette hierbij hoogwaardige sonarapparatuur in.
Met een op afstand bestuurbare onderwaterrobot bracht het marinepersoneel de bodem in kaart zodat duikers gericht konden zoeken naar verdachte objecten. Het duikpeloton opereerde vanaf een vaartuig dat speciaal daarvoor is uitgerust.'

Daarna wordt het stil, tot Van Bokhoven op vrijdag 5 april belt dat de romp begraven gaat worden. De maandag daarop tref ik een klein berichtje in Het Parool, waarin de politie bekend maakt dat de romp inderdaad begraven gaat worden, en dat het programma Opsporing Verzocht dinsdagavond nogmaals aandacht gaat besteden aan de zaak. Die dinsdagavond kijk ik televisie. Eerst toont men de romp in ingepakte staat. Zulke vuilniszakken heb ik ook, op mijn atelier, van datzelfde bruine verpakkingstape. Dan vertelt men dat de aanstonds getoonde beelden schokkend kunnen zijn. Dan komt de romp zelf in beeld, hij ziet er eigenlijk nog heel goed uit, fors gebouwd, stevig, bedekt met donkere haren, een streep over het lichaam, alsof hij een te strakke onderbroek gedragen heeft. Een eventuele penis is zorgvuldig buiten beeld gehouden.

Schokkende beelden. En er is iets met zijn nieren, hoefijzervormige vergroeiingen, er zijn nierstenen aangetroffen, daarbinnen. Ook weet men, of vermoedt men, dat de man lichte ogen had, lichtblauw of lichtgroen. Hij zou van Oost-Europese afkomst zijn.


Donderdag. Grijs, koud, nattig herfstweer. De lente weigert zich te vertonen dit jaar, ja, ergens begin maart is het één dag zomer geweest, één dag. Ik ga wat vroeger dan gebruikelijk op weg: er schijnt nogal wat pers op de uitvaart af te komen. De politie hoopt via de weg van de ruchtbaarheid alsnog achter de identiteit van de romp te komen. RTV-NH zal komen, een hoop vertegenwoordigers van de schrijvende pers, die hebben ook allemaal een fotograaf bij zich. Ik ben met Bert Kiewik overeengekomen dat de begraafplaats openbaar terrein is, dat men buiten naar hartenlust mag fotograferen en filmen, maar ze komen de aula niet in: de dienst zal de dienst zijn. Schrijvende pers mag mee naar binnen, vermits men zich gedraagt zoals dat van een begrafenisbezoeker verwacht mag worden. Tot op het laatst aarzel ik over mijn muziekkeuze. Uiteindelijk steek ik twee cd's bij me, de nieuwe Depeche Mode, Delta Machine en Nick Cave: Push The Sky Away.

Als ik aankom, staat er al een groepje te kleumen voor de aula, de dragers groepen samen bij de poort, roepen vrolijk goedemiddag, een maakt er een grapje dat ik vandaag niets hoef te zeggen, 'want we weten niet wie het is', bij de aula de mannen met de camera's, die altijd iets grimmigs hebben. Ik vertel de jongen van RTV-NH dat hij gerust in de koffiekamer op de afloop kan gaan wachten, dan hoeft hij niet zo moeilijk in de regen te staan. Op de deuren van de aula, die wijd openstaan, hangen keurige printjes die melden dat camera's in de aula niet zijn toegestaan. Twee rechercheurs van de politie, een man en een vrouw, we schudden handen. Een twaalfjarig meisje met rood haar zegt dat ze journalist van de METRO is, 'u weet wel, dat is die gratis krant'. Ze vraagt of haar fotograaf, de grimmigste van het stel, mij straks nog even apart mag fotograferen. De fotograaf, een kortgeknipte grijzende vijftiger - maar hij heeft tenminste al zijn haar nog - begint prompt een betoog over hoe gek het is dat de politie maximaal aandacht voor deze zaak wil en dat je dan verdorie niet in die aula mag fotograferen, want dat gebeurt met alle respect, alle respect, benadrukt hij. Er is niemand die zo respectvol de camera hanteert als hij. Hij is heel dicht bij me komen staan. Als ik zo discreet mogelijk een stapje terug doe, zet hij ook weer een stap naar voren. Hij kijkt me doordringend aan. Hij vindt zelf, dat hij een punt heeft.

Een mevrouw van de NRC, we hebben eerder deze week gemaild, ze wilde graag een jaarverslag van de Stichting ontvangen, het zou vooral een algemeen artikel worden, dacht ze. Een gezette heer met wit, achterovergekamd haar, ik geef hem voor de zekerheid ook maar een hand, hij mompelt een naam die ik niet versta. De lijkwagen komt, met de romp erin. Die is in een kist van normale afmetingen geplaatst, dat oogt wel zo prettig. Jannah Loontjens, de dichter van dienst, arriveert. Ze trekt haar wenkbrauwen licht op als ze ziet hoeveel belangstelling er is voor deze uitvaart. Later vertelt ze dat de NRC journalist ook haar vanochtend heeft gebeld, met heel veel vragen, sorry zegt ze, ik heb misschien een beetje geïrriteerd geantwoord. 'Ik ben geen journalist, ik probeer gewoon deze man een zo waardig mogelijk afscheid te bezorgen.' Ik zeg dat dit mij een uitstekend antwoord lijkt. Bert Kiewik en Ton van Bokhoven in hun witte dienstauto. John Schoorl van de Volkskrant komt als laatste aan. We gaan naar binnen.

'Tree don't care, what the little bird sings...And we know who you are, and we know where you live, and we know there's no need to forgive...' John Schoorl schuift naast me, op de derde rij, de bankjes in. 'Ik weet nog uit mijn tijd dat ik als verslaggever voor NOVA werkte,' begint hij, maar ik onderbreek hem door mijn vinger op mijn lippen te leggen: de dienst is begonnen. Hij zwijgt. Als hij beweegt, hoor je zijn leren jasje kraken. En hij beweegt nogal veel. Maakt notities. Zet een bril op en weer af. Legt zijn blok weg. Haalt zijn blok weer tevoorschijn, gaat eens verzitten. De uitvaartleidster komt naar voren en vertelt dat we hier bijeengekomen zijn om een mens te gedenken, in woorden, met muziek. Die frase heb ik haar even tevoren geleerd. 'Zal ik u aankondigen?' had ze aan Jannah gevraagd. 'Ik heb zoiets nog nooit bij de hand gehad.' De meeste uitvaartleiders dan zeggen zoiets, over gedenken met woorden en muziek.

Jannah is aangekondigd en leest haar gedicht voor, ernstig, toegewijd, traag. Ik zie de rechercheurs op de voorste rij instemmend knikken.


Bij de begrafenis van de romp
van een onbekende, zeer waarschijnlijk Oost-Europese, man.


Geboren worden we. Sterven zullen we. En toch,
er is meer dat we delen, onbekende man. Ook jij
kende spijt en hebt verlangd. Geknipperd, gesmakt,
gehijgd, gevreesd en gehuild, neem ik aan. Ook jij

droeg een shirt van C&A. Ook jij speelde als kind. Rende.
Verstopte. Ook jij begon eraan. De tocht die het leven heet.
Welke aarzeling. Welke schaamte. Welke bluf of belofte.
Welk misverstand was je ontgaan. Welke stap zou leiden naar.

Van hoofd en ledematen ontdaan. Afgehakt of gezaagd.
Of je nog leefde toen je eerste arm, of was het je been.
Of je ogen, waarschijnlijk helblauwe ogen. Of ze zagen.
Of dat het hoofd al niet meer. Enkel je romp als getuige.

Je schouders ribben heupen in plastic verpakt in het IJ
gesmeten. Nog in tact, het patroon van de haartjes
op je buik en borst. We weten niets van jou, onbekende man,
amper iets van je dood niets van je leven. Ook jij

wenste eervol te eindigen, neem ik aan. Zoals elk mens
dat wenst. Niet zanikend. Niet kwijlend strompelend
schijtend. Niet in stukken gehakt. Dat niet. Niet in plastic
met tape dichtgeplakt in vuil water achtergelaten. Dat niet.

We gaan je vandaag begraven. We herdenken een leven
dat van jou had kunnen zijn. Mogelijk van jou. Mogelijk
anders. Altijd anders dan het was dan het mogelijk
had kunnen zijn. We gaan je begraven. We begraven

je romp. Je hart. Je longen. We begraven je maag en je milt.
We begraven je lever en je blaas. We begraven je vergroeide
nier. We bedenken de rust voor de benen die niet meer hoeven
te dragen. Niet rennen. De armen die niet meer hoeven

te verweren het hoofd. Het hoofd. Dat ben jij. En je hart.
We doen ons best. We denken je hoofd erbij. Het hoofd
dat niet meer hoeft te vrezen. We denken het erbij.
We zullen je begraven.


Begraafplaats St. Barbara
11 april 2013
Jannah Loontjens

Depeche Mode zingt over het kind dat in ons woont, de installatie kan de diepe bas niet aan: 'There is darkness and death in your eyes...What have you got buried inside?' Het leek me toepasselijk, nu ik het in de aula terug hoor erger ik me aan de elektronische bliepgeluidjes in de muziek, net te vet, toch. Na afloop van de plechtigheid vraagt John Schoorl naar de muziek, welke muziek dat was. Ik vertel het hem, hij zegt dat we vanmiddag dus eigenlijk ook een educatieve muziekmiddag beleefden, ik verzuim hem erop te wijzen dat het mij om de teksten gaat, meer nog dan de muziek. 'The shallow grave in your soul, the ghosts that have taken control: you should have dug a little deeper then. Bodyparts starting to appaear and scare...'

Nick Cave besluit de plechtigheid. Pushing the sky away. Dat lijkt me duidelijk. Aan het eind van het lied komen de dragers naar voren, de jonge meneer Degenkamp vertoont zich van achter zijn gordijn, we gaan staan, nog voor de uitvaartleidster dat ons met een eenvoudig handgebaar heeft aanbevolen, Kiewik wint, Van Bokhoven volgt op nipte afstand, ik eindig als derde, daarna houd ik op te registreren wie er overeind komt. Een snelle blik achterom leert me, dat iedereen in de zaal het gebaar begrepen heeft. Zelden zoveel mensen bijeen gezien, bij een eenzame uitvaart. Ik heb ze niet geteld, maar het aantal mensen dat deze uitvaart bezoekt moet in de buurt van vijftien liggen.

Buiten nemen de cameramensen het over, rennen heen en weer, proberen vooral elkaar buiten beeld te houden, het moet lijken alsof je de enige was, dat verkoopt beter. Het regent weer. Paraplu's. Bij het graf aangekomen klap ik mijn scherm in, ik vind het eerbiedig blootshoofds een laatste moment aan de meneer zonder armen, zonder benen, zonder hoofd te denken.

We lopen door de regen achter een kist aan. We wachten in dezelfde regen op het dalen van de kist, want we nemen een moment stilte in acht. De jonge meneer Degenkamp reikt schepjes zand aan. We werpen een schepje nat zand. Er is niet genoeg zand klaargelegd voor al diegenen, die een schepje willen werpen, meneer Degenkamp moet een extra kuiltje graven.

De uitvaartleidster nodigt ons uit voor het gebruikelijke kopje koffie, langzaam lopen we terug, ik ga gewillig klaarstaan voor de fotograaf, die erg veel moeite met de knopjes op zijn apparaat heeft, kouwe jatten, verontschuldigt hij zich, dan kun je de knopjes niet bedienen. Ik sta model en wacht op het moment dat het knopje weer bediend wil worden.

In de koffiekamer wordt lang nagepraat, de rechercheurs vertellen honderduit over DNA-technieken, over databanken, die in ieder land weer anders zijn ingericht, ik vraag naar de schoenen, die in de buurt van de romp zijn gevonden, nee, die hadden niks met deze zaak te maken. Iedereen wil een kopie van het gedicht, er zijn er niet genoeg om in de vraag te voorzien, Kiewik gaat gewillig naar kantoor om extra exemplaren te vervaardigen, de papiertjes worden opgevouwen, verdwijnen in binnenzakken, dat was dat. We schudden handen, we gebruiken onze benen, we praten met onze mond, we nemen afscheid.

(C) voor verslag: F. Starik
(C) voor gedicht: Jannah Loontjens







+